Scott en Brat Feuerhelm stapten een kleine twintig jaar geleden van varkens over naar melkvee. Inmiddels melken ze ruim 4.000 koeien in totaal en groeien met een net opgestarte tweede locatie hard door. “De melkveehouderij, daar zit muziek in. Het is een harde business, maar als het loopt kun je er goed geld mee verdienen.”
Scott (46) en Brat (44) Feuerhelm tonen een grote lach bij de vraag waarom zij twintig jaar geleden van varkens naar melkveehouderij overgingen. “Onze vader vindt het misschien niet leuk om te horen, maar melkvee is veel mooier om mee te werken”, zegt Scott. “Het voegt echt waarde toe. Je werkt meer met een kringloop; tenminste, zo voelt dat voor ons. En melkveehouderij heeft toekomst. De vraag naar zuivel is er wereldwijd altijd en dat zie ik de komende jaren ook niet dalen. Voor varkens(vlees) ben ik daar minder gerust op.”
De broers startten in 1999 nabij de plaats Plymouth in Iowa met 1.500 koeien. Op deze plek kunnen ze tot 2.800 koeien goed melken en dat aantal loopt daar nu ook zo ongeveer. Tot een jaar geleden waren dat er wel meer dan 3.200, maar dat zette de resultaten ook onder druk. “We zaten in de uitbreidingsfase en het voelde dat die overbezetting dus gewoonweg even nodig was”, zegt Scott.
Die uitbreiding was gericht op de start van het nieuwe Perry Creek Dairy nabij de plaats Le Mars; een kwartier rijden van hun eerste locatie.
De broers besloten nieuw te bouwen omdat ze vertrouwen in de zuivelmarkt hebben en hun ambities verder reiken dan het melken van koeien op één locatie. “Toen wij twintig jaar geleden begonnen met koeien waren we met 1.500 koeien echt groot. Nu is dat qua grootte in deze regio relatief klein. Wij hoeven niets te bewijzen voor niemand, maar gaan graag mee in de kansen die de markt biedt”, licht Brad toe. “Dat betekent inzet op schaalvergroting. Onze verwachting is dat de beweging naar minder bedrijven, met meer dieren per eigenaar en locatie, nog wel een tijdje doorzet.”

Afkalven op één locatie
In het geval van de broers Feuerhelm betekent dat nu ook nog specialisatie, want alle jongvee wordt opgefokt in Kansas. Een paar weken voor afkalven komen die weer terug naar de eerste locatie. Daar kalven alle koeien sowieso af. Elke ochtend gaan de vers afgekalfde koeien op de veetrailer naar de nieuwe locatie in Le Mars. “We kiezen er bewust voor om het afkalven op één locatie te centreren. Hier op Perry Creek melken, voeren en fokken we alleen maar. Gespecialiseerd personeel kan dan op de locatie in Plymouth zich volledig focussen op de droge koeien en het afkalven. Dat is toch de meest kritische fase voor een koe. Is het kalf eenmaal geboren, dan redden de koeien zich immers eigenlijk altijd prima. Koeien die langer tijd nodig hebben, blijven eerst op de locatie in Plymouth.
Of een ritje met vers afgekalfde koeien niet voor veel stress zorgt bij die kwetsbare groep dieren? “Nee, dat valt volgens ons best mee. En het werkt effectief. De herdsman neemt ze vanaf Plymouth mee en doet dan elke ochtend tussen 8.00 en 10.00 z”n ronde op locatie Le Mars. Daarna gaat hij terug, loopt het hier allemaal door en kan zich daarna met z”n mensen focussen op de dieren in Plymouth waar dus ook het afkalven plaats vindt en de nieuwgeboren kalveren zorg verdienen.”
Groeien uit eigen aanwas
Dat bijna alle verse koeien nu al een tijdje richting de nieuwe locatie worden gereden, heeft te maken met de inzet op groei aldaar. Er worden nu zo’n 2000 koeien gemolken, maar binnen twee jaar moeten dat er 2.800 zijn, is de planning. Daarbij willen de broers zelf weer alle jongvee aanhouden en opfokken. In Le Mars kunnen dan op termijn 4.000 koeien worden gemolken. De uitbreiding willen ze vanaf nu zoveel mogelijk uit eigen aanwas realiseren. Daarom worden alle pinken en vaarzen al een tijdje met gesekst sperma geïnsemineerd en ook oudere koeien die via genomics geselecteerd zijn, worden voor eigen aanwas gebruikt. Inmiddels wordt een beperkt deel weer geïnsemineerd met vleesstieren. De afzet daarvan is ook richting Kansas. “Je mag de stierkalveren zo wel meenemen”, lacht Scott. “Als wij gemiddeld 15 dollar voor een kalf krijgen, gaat het goed. Daar moeten de transportkosten dan nog af, dus blijft er netto amper een dollar over.”
Inzet op efficiëntie
Brad: “In Zuidelijker staten van de VS zie je wel veel meer koeien op één locatie, maar daar lopen ze veelal buiten. In het klimaat hier moeten de koeien binnen blijven en de stallen goed kunnen ventileren. Daarbij is volgens ons 4.000 een mooi aantal om qua voeraankoop, voeropslag en mestmanagement efficiënt te kunnen werken. Ga je naar meer melkkoeien, dan is de 80-stands carrousel ook niet toereikend.”
De reden om door te ontwikkelen in Zuid-West Iowa heeft ook te maken met het investeringsklimaat en de medewerking van de overheid. Binnen 90 dagen na indienen hadden de broers hun hele vergunning rond en getekend. “Je moet daarvoor wel een mestplan maken. Dat betekent dat je aan moet tonen waar je mest geplaatst wordt en hoe het opgeslagen wordt. Ook moet je met veel mest- en grondmonsters aantonen dat die mestplaatsing realistisch is. Dat kost tijd en geld, maar is allemaal niet zo spannend.
Melkrobots serieus overwogen
Bij de inrichting van de stal is dus gekozen voor een 80-stands carrousel. De aanschaf en installatie van ruim 35 Lely-melkrobots is ook nog een serieuze overweging is geweest. “We vinden de techniek oprecht interessant. Uiteindelijk waren er echter teveel redenen om niet voor robots te kiezen. De belangrijkste is dat het drie keer zo duur was dan een melkstal. Dat komt vooral doordat personeel hier nu nog niet te duur en goed verkrijgbaar is. Daarnaast wilden we niet met twee verschillende systemen werken op twee locaties én willen we geen proefkonijn zijn van zo’n project terwijl monteurs veelal op grote rijafstand wonen en werken.”
Hoe hoog de totale investering in nieuwe stal, melkstal, machines, dieren en land nu is, willen de broers niet zeggen. Wel dat ze de hoop en verwachting hebben die investering in 12 tot 15 jaar terug te betalen. Dat is nog uitdagend genoeg. “Op Plymouth ligt onze kostprijs op 16,25 dollar per 100 Pound (31,80 euro per 100 kg melk). Op de nieuwe locatie hopen en verwachten we de komende jaren met een kostprijs van 15,50 dollar per 100 Pounds te werken (30,3 euro per 100 kg melk). De melkprijs was de laatste jaren maar amper van dat niveau, maar gemiddeld gezien moet dat echt wel een positief resultaat opleveren van een paar centen per kg melk. Daar baseren wij die geschatte terugverdientijd ook op.”
Mest verwaarden
Bij de nieuwe locatie ligt 740 hectare grond dat de broers gebruiken. Bij de andere locatie 650 hectare. Op hun eigen grond verbouwen ze vooral snijmais en korrelmais. Snijmais vormt de basis van het rantsoen. 60 procent wordt zelf geteeld. 40 procent wordt aangekocht van akkerbouwers uit de regio. Die ontvangen vaak weer drijfmest van de dairies in Plymouth of Le Mars. “We kunnen de drijfmest tot 10 kilometer vanaf het nieuwe bedrijf in de rondte verpompen. Transport over de weg is bijna niet nodig. Zo kunnen we onze eigen velden en die van verschillende buren voorzien van mest. Die buren betalen 75 procent voor de mest van de N-P-waarde van kunstmest.”
Bij het nieuw opzetten van de dairy letten de broers extra op efficiënte indeling en looplijnen. Bij het melken komt dat goed tot uiting. In Plymouth zijn er in totaal zes mensen betrokken bij elke melkshift; op de nieuwe locatie in Le Mars zijn dat maar drie. Dat terwijl op beide locaties wordt gewerkt met een 80-stands carroussel.
Er wordt driemaal daags gemolken, maar het personeel werkt in shifts van 12 uren. “Dat willen ze zelf graag”, vertelt Brad. “Bijna alle melkers zijn Hispanics, die willen graag veel uren werken op een dag.”
Ze namen twaalf man extra personeel aan. Via hun algemene manager waren die makkelijk te werven. “Dat gaat de laatste tijd opmerkelijk eenvoudig. De anti-immigratie politiek van onze president raakt ons zoals het lijkt gelukkig nog niet. We hebben wel andere tijden gekend; dat personeel krijgen moeilijk was”, licht Brad toe. “Onze manager heeft gelukkig goede contacten en wij kunnen verder weinig anders doen dat ze een goede werkplek bieden, met de hoop dat ze willen blijven als ze goed werk verrichten.”
Het personeel krijgt de hoogstnodige ziektekostenverzekering vergoed en een startloon van 12,5 dollar per uur. “Dat stijgt heel vlot door naar boven de 15 dollar. Personeel die veel met vee in de stal werkt en meer verantwoordelijkheid kent, krijgt al snel 17 tot 20 dollar per uur.”

Tunnelventilatie
Wat in de nieuwe stal verder direct opvalt, zijn de 96 ventilatoren die aan het uiteinde in de wand zijn gemonteerd. Deze zorgen voor tunnelventilatie waarbij continu met 6 tot 7 mijl per uur wind door de stal wordt geblazen. Ammoniakdampen zijn dan ook niet waar te nemen in de stal. In de winter bij vorst en sneeuw treedt mechanische ventilatie in werking. De zijkanten gaan dicht en de aangezogen lucht wordt via grote luchtzakken verspreid door de stal.
Scott Feuerhelm zegt niet exact te kunnen zeggen wat dit ventilatiesysteem extra kostte, maar stelt dat het relatief meevalt. “Wij kozen voor tunnelventilatie omdat we ook met sprinklers op het voerhek wilden werken. Crossventilatie was een alternatief geweest, maar dan is al het voer en het voerpad altijd nat.”
De boxen zijn gevuld met zand. Elke pad tussen de boxen wordt dagelijks vijfmaal 3 tot 4 minuten lang intensief geflushed. Zo houden ze de looppaden schoon. Gemiddeld 2,5 keer per week wordt zand in de boxen bijgevuld. Dit met gerecycled zand. “85 procent van het zand dat we in de boxen gebruiken, kunnen we hergebruiken nadat we het via flushen buiten laten drogen”, vertelt Scott. “Een extra bewerking van dat zand achten wij niet nodig. Door het intensieve flushen gaan de meeste mestresten er wel uit. En ons celgetal zit zelden boven de 125. Dus dit systeem lijkt goed te werken. Tegen zand in de boxen kan qua koecomfort en celgetal sowieso niets anders op.”
Ruim 40 liter per koe
De veestapel op Le Mars produceert een aantal maanden na de start al nagenoeg probleemloos. Alle ruim 2.000 dieren die ze er nu melken lopen in één productiegroep. De broers kiezen ervoor het simpel en werkbaar te maken. “Nu nog werken we hier vooral met jonge dieren omdat we net zijn opgestart. Het kan best zijn dat we volgend jaar de vaarzen in een aparte groep houden”, geeft Scott aan. Het celgetal schommelt tussen de 100 en 140, mede door intensieve inzet van predip én afterdip tijdens elke melkbeurt. De melkproductie ligt reeds op ruim 40 liter per dag per koe. Met 3,6 procent vet en 2,9 procent eiwit. “Vooral dat eiwit is nog wel aan de lage kant”, erkent Scott. “We hebben nu dus wel vee aangekocht. Dat helpt niet erg voor betere gehalten. Amerikanen hebben daar nooit goed op gefokt. Al begrijp ik niet hoe jullie in Europa van die hoge gehalten noteren. Op Plymouth halen we op de top 4,1 procent vet en 3,3 procent eiwit. Als we dat hier met deze liters volgend jaar gemiddld realiseren, zijn wij erg tevreden.”


Tekst: Sjoerd Hofstee – Foto’s: Landpixel