Van wat er op de voergang terechtkomt, komt in sommige gevallen maar weinig met de rantsoenberekening overeen. Dat is zeker het geval bij rantsoenen voor kleine groepen koeien.
Het doel is een correct geladen, homogeen gemengd en niet-sorteerbaar TMR voor elk dier in het koppel of in de diergroep. En dat 24 uur per dag en 7 dagen in de week. Als dat niet lukt, kan ook het beste voedingsconcept niet naar de koe worden overgebracht. Vooral kleine diergroepen zijn hier door veel wisselingen in de groep (dieraantallen) en de kleinere hoeveelheden TMR moeilijker te managen. Het gaat dan vaak om kleine groepen melkgevende koeien, maar vaak ook om droogstaande en verse koeien. Vooral bij deze twee groepen is een constante voeding van zeer groot belang. De volgende punten kunnen helpen wisselende samenstelling van het rantsoen (inconsistentie) te voorkomen.
Groepen controleren
Veel bedrijven hebben hun veestapel al in productiegroepen ingedeeld. Of aparte groepen bij de lacterende koeien zinvol zijn, moet iedere melkveehouder die diergroepen heeft of overweegt zich telkens afvragen. Als het rantsoen voor een groep op details wordt aangepast, maar er minder nauwkeurig gemengd en gevoerd kan worden, maakt de verandering meer slecht dan goed. Overweeg dus of één lactatierantsoen en een eenfasig droogstandsrantsoen voldoen. Vooral bij bedrijven met kleinere veestapels leidt de nauwkeurigheid er snel onder als bijvoorbeeld de droge koeien tweefasig gevoerd worden.


Voer homogeniseren
Het ruwvoer in het snijvlak van de kuil of silo varieert in drogestofgehalte en in samenstelling. Bij kleine rantsoenen worden kleinere hoeveelheden geladen, wat het effect van de schommelende samenstelling versterkt. Voormengen van het kuilvoer is daarom het meest optimaal. Daarmee wordt de voor de dag benodigde hoeveelheid gras uit de kuil genomen en eerst voorgemengd in de voermengwagen. Mais moet zo ruim mogelijk uit het snijvlak genomen worden. Wordt een laadfrees gebruikt, dan moeten zoveel mogelijk ‘banen’ gemaakt worden bij het laden van de kleine hoeveelheid. Met deze werkwijze is een TMR realiseerbaar met van dag tot dag het meest constante drogestofgehalte.
Laadfouten minimaliseren
Het doel zou moeten zijn dat het aantal laadfouten minder dan 5 procent is. Minder dan 2 procent is echter haalbaar en dient te worden nagestreefd. Daarbij moet de meeste aandacht uitgaan naar de dure, hooggeconcentreerde rantsoenbestanddelen (krachtvoer, speciaalvoeders). Niet elk bedrijf heeft de technische mogelijkheid om de laadnauwkeurigheid voortdurend te controleren. De volgende aanbevelingen gelden echter voor elk bedrijf, onafhankelijk van de technische uitrusting:
Een rantsoen met minder componenten verkleint de kans op fouten, ook doordat van de overige componenten meer moet worden toegevoegd. Een optimalisatie met bijvoorbeeld meerdere eiwitbronnen is direct achterhaald als het er tegelijkertijd voor zorgt dat het eiwitgehalte in het rantsoen sterker gaat schommelen.
Maar ook bij een reductie van het aantal componenten blijft het risico op sterke schommelingen bestaan. Wordt bijvoorbeeld een droogstandsrantsoen voor 18 koeien gemaakt waarin 2,7 kg raapschroot per koe moet zitten, dan komt dat op 48,6 kg totaal. Wordt 5 kg te veel geladen, dan is er al een afwijking van 10 procent. Het kan helpen een voormengsel (premix) te kopen of te maken van krachtvoer en andere toevoegingen als het aantal componenten niet verder verlaagd kan worden.
Voormengsels kunnen voor meerdere dagen gemengd worden. De geïnvesteerde tijd wordt vaak weer terugbetaald. De laadnauwkeurigheid profiteert er enorm van. In de meeste gevallen is de aankoop van enkelvoudige componenten voordeliger. Voormengsels kunnen ook zelf met de voermengwagen gemaakt worden.
Niet onnodig veranderen
Het inmengen van toevoegingen en het aanpassen aan een veranderende voeropname of het aantal dieren in de groep, is bij kleine rantsoenen duidelijk uitdagender. Het is daarmee dus belangrijker dat het procentuele aandeel van individuele componenten in het rantsoen niet veranderd wordt. Vreten de koeien meer, dan moet meer van hetzelfde mengsel worden samengesteld en kun je niet eenvoudigweg 100 kg gras of mais toevoegen. Dat zou leiden tot onnodige schommelingen en de verhouding tussen ruwvoer en krachtvoer of zetmeel en eiwit op dagelijkse basis verhogen en/of verlagen. Worden er toevoegingen, bijvoorbeeld zuren voor droogstaande koeien, bij gedaan, dan moeten ook die met het gehele rantsoen worden verhoogd of verlaagd. Voer je de toevoegingen op basis van het individuele dier (kg per koe per dag), dan zou dat bij sterk schommelende hoeveelheden TMR leiden tot sterk variërende aandelen ervan in het rantsoen.
Voorkom carry-over
Vooral bij droogstandsrantsoenen moet je er zeker van zijn dat de voermengwagen aan het begin van het laad- en mengproces volledig geleegd is om carry-over te voorkomen. Carry-over betekent dat de restanten voer van de ene groep bij de andere groep voor het voerhek komen. Carry-over kan zeker bij droogstandsrantsoenen maar zo 10 procent van het rantsoen uitmaken en de voersamenstelling dus aanzienlijk veranderen.
Als dat voer al langer in de voermengwagen zit, kan dat bovendien leiden tot een verhoogde aanwezigheid van schimmels in het voer. Daarom moet de voermengwagen absoluut leeg zijn voor de nieuwe mix wordt gemaakt.
Laadvolgorde optimaliseren
Belangrijk is de rantsoencomponenten in het midden van de waterpas staande voermengwagen te storten. Alleen zo kan worden zeker gesteld dat de componenten in het mengproces ook overal in de mengkuip terechtkomen. Vaak worden componenten echter te veel aan de voorkant van de wagen geladen. Om met het laadvoertuig (shovel/voorlader/verreiker) telkens in het midden te laden, kun je zowel de voermengwagen als de kuilhapper in het midden van een markering voorzien. Zijn de markeringen in lijn, dan weet degene die het voer laadt dat hij of zij midden in de wagen laadt. Ook bij zelfrijders is het belangrijk dat in het midden geladen wordt. Zijn de vijzels van verticaal mengende voermengwagens niet volledig bedekt, dan kunnen losse componenten op de vijzel blijven liggen (zie foto). Is dit bijvoorbeeld mineralenmengsel, dan zal het opgenomen rantsoen sterk afwijken van de berekening. Een oplossing kan zijn om tijdens het mengen kort met een verhoogd toerental te mengen, zodat het voer van de vijzels geworpen wordt. Een alternatieve methode is het voer van de vijzels spoelen met de toediening van water.
Voorgeschreven mengtijden moeten ook bij kleinere rantsoenen worden aangehouden en wijken bij kleine mengsels vaak niet af van grote mengsels. Bij de laadvolgorde staat de verdeling van de krachtvoeders, mineralen en toevoegingen alsook de verwerking van gras en stro, om grasballetjes en te lang blijven van het gras te voorkomen.
De genoemde componenten moeten aan het begin van het laadproces, dus voor de snijmais, geladen worden. Om te voorkomen dat de koeien in het (kleine) droogstandsrantsoen het stro uitselecteren, is zo kort mogelijk snijden (2 tot 3 cm) de enige uitweg. Dat is alleen haalbaar met een hamermolen of door industrieel gehakseld stro te kopen.
Mengtechniek instellen
Hoge toerentallen van de vijzels zorgen voor homogene mengsels. Als het mogelijk is, moet het vijzeltoerental verder verhoogd worden (doel: meer dan 30 toeren en bij niet-bedekte vijzels meer dan 35 omwentelingen). Het maximaal aantal, onversleten messen in de wagen speelt ook een belangrijke rol als het gaat om de homogeniteit van kleine rantsoenen, net als bij grote rantsoenen. Verticaal mengende voermengwagens zijn bij voorkeur met kickerplaten op de onderste winding van de vijzel uitgerust, om de menging te optimaliseren. Dit geldt in het bijzonder voor verticale voermengwagens met één vijzel. De kickerplaten zorgen dat voer dat op de bodem van de mengwagen ligt, wordt teruggebracht in het mengproces.
Zeker zijn van restvoer
Worden twee koeien toegevoegd aan een lactatiegroep bestaande uit 120 melkkoeien, dan verandert dat de TMR-behoefte van de groep met 1,7 procent. Worden twee koeien aan de close-upgroep toegevoegd die uit 24 dieren bestaat, dan verandert dat de voerbehoefte van de groep met 8,3 procent. De aanpassing van het rantsoen aan de veranderende groepsgrootte is dus absoluut noodzakelijk. Het kennen van de dagelijkse hoeveelheid voer die een groep nodig heeft, berust op aanpassing van de daadwerkelijke dagelijkse dieraantallen en de voerfactor van de groep (procentueel aandeel dat de groep van het berekende rantsoen opneemt). Bij kleine voergroepen moet op 10 procent restvoer worden ingezet. Bij extreem kleine groepen, bijvoorbeeld vijf koeien op stro, moet het percentage restvoer worden losgelaten en een zinvolle hoeveelheid worden nagestreefd, bijvoorbeeld 50 kg. Bepalend is op de meeste bedrijven echter de communicatie tussen de bedrijfsleider en de medewerker die voert. Er is dagelijkse uitwisseling nodig over de grootte van de diergroepen. Voerresten en lege voergangen zouden geregistreerd moeten worden en de nagestreefde hoeveelheid restvoer moet ook aangepast worden op de verandering van de groepsgrootte.
Tekst: Birte Ostermann-Palz in samenwerking met Lukas G ö sling, voedingsadviseur, Agroprax (D) – Hoofdfoto: Birte Ostermann-Palz
In ’t kort
- Kleine diergroepen zijn voor wat betreft de voeding bijzonder moeilijk te managen, de kleinste verandering van dieraantallen heeft namelijk meteen een groot effect op de benodigde hoeveelheid rantsoen.
- Voor kleine hoeveelheden voertoevoegingen en speciale ingrediënten kan een voormengsel uitkomst bieden bij kleine rantsoenen.
- Het achterblijven van voerresten in de voermengwagen moet absoluut worden voorkomen.