Magazine | Premium | Veevoer

Rondkomen met hoge voerkosten

Met de huidige hoge voerkosten moet elke mogelijkheid tot besparen worden aangegrepen. Maar wees voorzichtig, snijden in de verkeerde kostenposten kan averechts werken.

In periodes met hoge voerkosten vragen veehouders zich vaak af wat de beste manier is om geld te besparen. Minderen met krachtvoer? Stoppen met dure bijproducten? De koeien op dieet zetten?

Voor je met een rode stift delen van het rantsoen gaat schrappen, is het belangrijk om eerst te kijken hoe efficiënt de ratio tussen melk en voer is. Het kengetal Income over Feed Cost (IOFC = inkomen na rantsoenkosten) beoordeelt of de kosten voor het voer in verhouding zijn met de inkomsten uit melkgeld. Het is te berekenen door de voerkosten per koe van de melkopbrengsten af te trekken. Hoe hoog een optimale IOFC is, kan alleen bedrijfsindividueel beoordeeld worden. De basisregel luidt: hoe hoger de IOFC, hoe beter.
Belangrijk is: Het IOFC is geen indicatie voor de invloed van het rantsoen op de diergezondheid. Als bijvoorbeeld het aandeel van een goedkoop voedermiddel in een rantsoen wordt verhoogd en dezelfde melkproductie blijft behouden, dan lijkt de IOFC gunstiger. Er is echter niet direct te zien welke invloed het heeft op de vruchtbaarheid en klauwgezondheid. De fysiologische effecten zijn namelijk pas na een paar weken zichtbaar.

TMR: wordt te veel gevoerd?

Het kengetal ‘voerefficiëntie’ is een ander hulpmiddel waarmee beoordeeld kan worden of de ratio tussen melk en voer nog verbeterd kan worden. Hiervoor moet het aantal liters geleverde melk worden gedeeld door het aantal kilogrammen drogestof dat is opgenomen door de koeien. Bijvoorbeeld: geven de koeien gemiddeld 26,8 kg melk en nemen ze 19,7 kg drogestof op, dan bedraagt de voederefficiëntie 1,36 (26,8 kg melk ÷ 19,7 kg drogestof = 1,36). Concreet betekent dit dat de koe uit elke kg opgenomen drogestof 1,36 liter melk produceert.

Optimaal is een voerefficiëntie van tussen de 1,4 en 1,6. Oorzaken van een lagere voerefficiëntie zijn bijvoorbeeld:

  • Te veel vezels en ruwvoer in het rantsoen (slechte verteerbaarheid).
  • De smakelijkheid van het voer is slecht (slechte fermentatiekwaliteit).
  • Subklinische pensverzuring: in een zuur milieu kunnen de pensmicroben niet optimaal hun werk doen.
  • (Hitte)stress: Er zijn meer voedingsstoffen nodig om de lichaamsfuncties te behouden.

Als er slechts éé n soort TMR aan het gehele koppel wordt gevoerd, moet de voederefficiëntie hoger dan 1,4 liggen. Als dit niet het geval is, wordt het tijd om na te denken over een opdeling in lactatiegroepen. Vaak is het goedkoper om twee verschillende rantsoenen te voeren: ee n voor de verse koeien en ee n voor de oudmelkte koeien. Als de stalindeling of de grootte van het koppel geen opdeling toelaat, is het een mogelijkheid om het krachtvoer individueel aan de koeien te verstrekken en de rest van het rantsoen aan het voerhek te voeren.

Bezuinigen door de koeien minder voer voor te schotelen werkt averechts. Ook als de melkgift niet direct daalt, kan een ‘dieet’ op lange termijn negatieve gevolgen hebben op de diergezondheid. Economisch is het vaak zelfs verstandiger om pensbuffers, gistculturen of andere toevoegingen zoals vetten in het rantsoen (voor verse koeien) op te nemen (meer melk en dus een hogere voerefficiëntie). Dit alles lukt echter alleen als een goed verteerbare basisvoeding wordt gevoerd. Ook het optimaliseren van het voermanagement is essentieel. Op deze manier stijgt vaak de melkproductie bij een ongewijzigde droge-stofopname.

Minder krachtvoer aanbieden?

De kunst is om zoveel krachtvoer als nodig te voeren, maar tegelijkertijd ook zo weinig krachtvoer als mogelijk. In beginsel gaan we ervan uit dat met elke kg krachtvoer de melkproductie met een liter toeneemt. Vaak valt de krachtvoerefficiëntie echter lager uit, wordt te veel krachtvoer verstrekt en wordt de potentie van ruwvoer onderschat.

De vuistregel luidt: voer maximaal 250 gram krachtvoer per liter melk. Bij het berekenen van de krachtvoerefficiëntie moet het aantal dagelijks geproduceerde liters melk van het gehele koppel worden gedeeld door de hoeveelheid krachtvoer die dagelijks wordt gevoerd. Belangrijk: als een deel van het krachtvoer via de mengwagen wordt verstrekt, moet dat bij het productiegerelateerde totaal van de voercomputer, melkput of melkrobot worden opgeteld.

Uit een Duits voeronderzoek dat is gedaan met Fleckvieh- en Holstein-koeien bleek dat zelfs minder dan 250 gram krachtvoer per kilogram meetmelk nodig is. In dit geval moet er wel een zeer energierijk ruwvoer (circa 6,6 MJ nel (957 vem per kg drogestof) beschikbaar zijn. Ook moet rekening worden gehouden met het feit dat de negatieve energiebalans door een gereduceerde krachtvoergift langer aanhoudt. Hierdoor zal het lichaam langer vet mobiliseren om energie vrij te maken. Aan het eind van de lactatie moet het voor de koe dan ook mogelijk zijn om de lichaamsreserves weer aan te vullen.

Als krachtvoer via transponders wordt verstrekt, is het belangrijk dat deze regelmatig worden gecontroleerd. Vaak leidt een niet goed afgestelde voercomputer tot een overmatige krachtvoergift. Kalibreren is in veel gevallen de oplossing voor de juiste afstelling. Klopt de voercurve nog? Sluit deze aan bij de actueel gevoerde hoeveelheden? Daarnaast is het belangrijk om per keer niet meer dan 1,5 kg krachtvoer te verstrekken.

Niet te veel eiwit

Vaak zijn voeders met veel eiwit het duurst. Soja en raapzaad waren in de afgelopen jaren duur en dat zal naar verwachting zo blijven. Vergelijkbare eiwitproducten verhouden zich vaak in ongeveer dezelfde prijsklasse als soja en raapzaad.

Een eiwitoverschot moet alleen al uit oogpunt van het milieu vermeden worden. Als vuistregel geldt: 150 gram ruw eiwit en 150 gram bruikbare eiwitten naar ratio voor lacterende koeien. Meer is niet nodig. Het ureumgehalte in de melk is een indicatie voor de benutting van het eiwit. Een waarde van net onder de 200 milligram per liter duidt op een juiste eiwitgift en een goede stikstofbenutting. Als het gehalte aan ruw eiwit wordt verlaagd, daalt vaak ook de melkgift – in ieder geval in het eerste deel van de lactatie. Wellicht bestaat de kans dat koeien aan het eind van de lactatie beter melk blijven geven, maar het verband hiertussen moet nog verder worden onderzocht. Theoretisch is een afname van het eiwitgehalte in het rantsoen van oudmelkte koeien met 1 of 2 procent mogelijk zolang de ondergrens van 140 gram bruikbare eiwitten maar niet wordt onderschreden.

Bij hoge prijzen van eiwitvoedermiddelen wordt de toevoeging van voerureum vaak overwogen. Ureum in het basisrantsoen kan in het algemeen worden gebruikt om de stikstofbalans in de pens in evenwicht te brengen. Dit is bijvoorbeeld nodig in rantsoenen met een stikstoftekort en een hoog gehalte aan pensverteerbare koolhydraten (maisaandeel van meer dan 60 procent in combinatie met graan- en/of melassepulp). Ureum moet goed over het rantsoen worden verdeeld, zodat het in de pens gelijkmatig beschikbaar is. In rantsoenen waar gras de overhand heeft kan geen ureum worden ingezet.

Ook is het denkbaar om het eiwitgehalte in het rantsoen te verlagen en dit aan te vullen met bestendige aminozuren. In op gras gebaseerde rantsoenen is methionine het eerste aminozuur dat bij een tekort de melkgift beperkt. In rantsoenen met overwegend mais is dit lysine. Een aminozuursupplement is alleen interessant in het eerste deel van de lactatie, niet zozeer aan het eind van de lactatie. Een betrouwbare voorspelling van de effecten van een aminozuursupplement wordt bemoeilijkt, vooral door de grote variatie in de ruwe eiwitfractie in kuilvoer. Een eiwitarme voeding, aangevuld met aminozuren, moet daarom altijd nauwlettend in het oog worden gehouden.

Voerkosten drukken door inkuilmiddelen

Een goede kwaliteit van het kuilvoer is van groot belang om voerkosten te besparen. Alle kosten die ontstaan ​​bij het inkuilen – van de technische kosten tot de arbeidskosten voor de loonwerker – blijven immers hetzelfde. Bovendien komen problemen met stofwisselingsziekten veel minder vaak voor bij bedrijven met goed kuilgras. Het klinkt misschien een beetje gek, maar het inkuilen met additieven kan helpen om de voerkosten te verlagen. Want: het duurste voer is het voer dat wel van het land komt, maar niet wordt omgezet in melk.

Tekst: Gregor Veauthier Foto: Gläser Agrarfoto.com

Je hebt zojuist een Premium-artikel gelezen.
Het aantal premium-artikelen dat je kunt lezen is beperkt. Wil je meer Premium lezen? Maak dan een gratis profiel aan.
Dit artikel komt uit vakblad Elite Lees meer uit deze uitgave
Dit Premium-artikel krijg je cadeau. Onbeperkt lezen? Nu proberen
Over de auteur: Marjolein Nielen
Marjolein Nielen is geboren in 1999 en groeide op in Noord-Holland. Haar ouders hebben daar samen een melkveebedrijf. Ze studeerde Dier- en Veehouderij aan de...
Meer over:
Veevoer
Deel dit bericht: Facebook Twitter LinkedIn

Elite Nieuwsbrief

Nieuwsbrief Wil je ook de wekelijkse nieuwsbrief ontvangen en op de hoogte blijven van de ontwikkelingen op het gebied van melkvee?