Pinkengriep veroorzaakt productiviteitsverliezen in de opfok. Wanneer welk vaccin of een combinatie ervan zinvol is, wordt in dit artikel uitgelegd.
Gezonde kalveren halen per dag een hoge groei. Dat is tevens het fundament om van elk vrouwelijk kalf een gezonde, productieve melkkoe te maken. Pinkengriep kan de groei duidelijk en ook op lange termijn afremmen. De preventieve vaccinatie ertegen beschermt tegen infectieziekten om verliezen van dieren en productiviteit in de toch al gevoelige opfokfase te voorkomen.
Levenslang minder productie
Alleen de aanwezigheid van een virus is niet voldoende om een gezond kalf ziek te maken. Meestal wordt de lichaamseigen immuunafweer van kalveren verzwakt door te weinig biest, transportstress, groepswisseling, tocht, een te hoge luchtvochtigheid of de aanwezigheid van te hoge concentraties schadelijke gassen in de stallucht (te weinig frisse lucht).
Ook gebrekkige hygiëne werkt een griepuitbraak in de hand. Na een schade door een virale infectie kan een bacteriële tweede infectie zich makkelijker vastklampen in het dier. De eerste ziektesymptomen zijn koorts, hoesten, heldere uitvloeiing uit neus en ogen alsook een versnelde ademhaling. Vaak wordt dit vroege stadium van pinkengriep niet gezien en wordt de dierenarts pas ingeschakeld als de neusuitvloeiing etterig is, wat een symptoom is van een toenemende rol van bacteriën in de ziekteontwikkeling. Ook een sterk verzwaarde ademhaling en slecht drinken zijn symptomen, waarna veehouders vaak de dierenarts inroepen. In een vroeg stadium zijn de vooruitzichten op genezing echter beter. Als de symptomen voortduren, is blijvende longschade onvermijdelijk. Het kalf blijft achter in groei en wordt geen hoogproductieve melkkoe. Op veel bedrijven worden kalveren die griep hebben gehad al uitgeselecteerd. Om de aanwas te beschermen tegen de gevolgen van kalvergriep, zijn er een aantal vaccins voor de verschillende verwekkers die zich op bepaalde virussen richten, zoals BRSV of PI3, of op bepaalde bacteriën, zoals M. haemolytica of H. somni. Elke enting met antigenen zorgt voor de vorming van specifieke antilichamen die in het bloed circuleren en een infectie afweren (actieve immuniteit). Om een solide basisimmunisatie te bewerkstelligen, is in de regel een tweede enting na circa vier weken nodig (booster-effect). Deze boostervaccinatie wordt meestal halfjaarlijks, jaarlijks of voor een periode van verhoogde kiembelasting herhaalt.

Figuur 1. Intranasale vaccinatie.

Voorzichtig: immuniteitsdal
De passieve immuniteit van de kalveren ontstaat door de opname van biest die antilichamen bevat. Wordt het moederdier al in de droogstand tegen griep geënt, dan geeft de moeder beschermende antistoffen door aan het ongeboren kalf. Bij de griepvaccinatie van kalveren van ongevaccineerde moeders, moet erop gelet worden dat de passieve immuniteit van het kalf vanaf de tweede levensweek afneemt, terwijl de lichaamseigen afweer maar langzaam toeneemt. Hier ontstaat dus een immuniteitsdal. Om deze reden moeten kalveren die worden geboren op Duitse melkveebedrijven vanaf 2023 28 dagen op het bedrijf blijven waar ze geboren zijn. Dat spaart ze transportstress in de periode waarin de afweer het laagst is.
Bij vaccinaties met antigenen wordt onderscheid gemaakt tussen dode en levende vaccins:
Geïnactiveerde vaccins (dode vaccins) bevatten ziekteverwekkers die zichzelf niet kunnen vermeerderen. Ze verminderen het optreden van klinische symptomen en verlagen ook de virusuitscheiding. Ze worden bij gezonde dieren ingezet alvorens stress ontstaat. Dus voor transport of voor de winterperiode. Zieke dieren worden uitgesloten van deze vaccinatie. Een mate van immuniteit die belastbaar is ontstaat na drie weken.
Levende vaccins bevatten verwekkers die zich in het lichaam van het dier vermeerderen kunnen, maar verzwakt zijn en zodoende niet ziekmakend zijn. Levende vaccins worden normaal gesproken gespoten met een injectienaald, maar kunnen doordat ze in staat zijn zich te vermeerden ook lokaal worden aangebracht. Een voorbeeld hiervan is het vernevelen van een levend vaccin in de neus. Des te meer slijmhuid in de neus met de vloeistof bevochtigd wordt, des te beter de lokale infectieafweer is (slijmhuidantilichamen). Uit studies blijkt dat al 48 uur na de intranasale enting IgA-antilichamen gevormd worden. Dit mechanisme wordt gebruikt bij het zogenoemde noodvaccineren bij ziekteuitbraken of als metapreventieve enting bij opstallen op bedrijven met luchtwegproblemen. Om langdurige immuniteit te bereiken, moet na een intranasale vaccinatie opnieuw worden gevaccineerd met een interval volgens opgave van de fabrikant.
Wordt het opnieuw enten nagelaten, dan ontbreekt het bij een hoge infectiedruk aan afdoende actieve immuniteit en kan het ondanks enten toch tot ziekte-uitbraken komen na een bepaalde tijd. Elk bedrijf zou een eigen, bedrijfspecifiek vaccinatieplan moeten hebben dat is afgestemd op de vaccinatiestatus van de veestapel, de in het laboratorium gevonden verwekkers alsook de infectiedruk. De documentatie van de entingen in combinatie met de prevalentie van ziekten is de basis voor de beoordeling van de effectiviteit van het vaccinatieplan en om de vaccinatiestrategie aan te passen aan de bedrijfsindividuele omstandigheden als dat nodig is.
Antigen-antilichaamcomplex
Een vaccinatie leidt tot onder meer de vorming van antilichamen die of lokaal in de neusslijmhuid (IgA) of in het lichaam (IgG) worden gevormd en erop ‘wachten’ ziekteverwekkers te kunnen verstoten. Die antilichamen vormen met antigenen een complex dat dan door de ‘vreetcellen’ weer wordt afgebroken. De ziekteverwekkers kunnen dan geen schade meer aanrichten.

Tekst: Marion Weerda Foto: Wiebke Simon