In de voeding van de droogstaande koeien mogen geen compromissen schuilen. Voerfouten in de droogstand hebben immers zwaarwegende gevolgen voor de lactatie.
Rondom het afkalven en in de lactatiestart zijn koeien blootgesteld aan enorme hoeveelheden stress. Dat komt vooral door de snelle veranderingen in de stofwisseling. Wat is de beste voerstrategie om de koeien juist in deze fase gezond te houden? Professor Sabine Mann van de Canadese Cornell Universiteit legde op de 34e Rundveegezondheidsdag in Giessen (D) uit hoe voeding in de droogstand de navolgende lactatie in grote mate beïnvloedt en zet de volgens haar beste voerstrategie voor droge koeien uiteen.
Energie: geen overmaat
Tijdens een voeronderzoek aan de Cornell Universiteit werden droogstaande koeien in drie groepen verdeeld van elk 28 dieren (zie overzicht 1). Groep 1 kreeg tijdens de acht weken durende droogstaand circa 100 procent van de aanbevolen hoeveelheid energie. Groep 2 (hoge energievoorziening) kreeg circa 150 procent van de aanbevolen hoeveelheid. Groep 3 kreeg in de eerste vier weken ook circa 100 procent, maar in de laatste vier weken 125 procent. De energiedichtheid van de rantsoenen werd gevarieerd door het toevoegen van gehakseld stro. Uit de resultaten van het voeronderzoek kan worden opgemaakt dat koeien die geen grote overmaat aan energie krijgen, de meest stabiele stofwisseling hebben. Deze koeien lieten ook een hogere bloedsuikerspiegel en insulineconcentratie zien. Dat had een positief effect op de immuniteit en de kwaliteit van de eicellen.
TMR-samenstelling voor de droogstand: Verschillende trappen in energie-voorziening |
|||
Voer-componenten (kg ds) | Energie-voorziening op de norm (100%) | Tweefasige energie-voorziening: fase 1 100%; fase 2 150%* | Hoge energie-voorziening (150%) |
Snijmais | 3,6 | 5,8 | 8,1 |
Gerststro | 4,5 | 3,3 | 1,8 |
Krachtvoer | 4,5 (Norm) | Fase 1: 2,5 (norm); 2. Fase 2: 2,2 (Hoog) | 4,6 (Hoog) |
Totaal | 12,6 | 13,8 | 14,5 |
*Gemiddelde voorziening: Fase 1; vanaf droogzetten tot 28 dagen voor afkalven, Fase 2; de laatste 4 weken voor afkalven |
Sorteren tegengaan
Om te zorgen dat iedere koe ook de hoeveelheid energie binnenkrijgt die ze volgens de rantsoenberekening nodig heeft, mag het niet zo zijn dat de smakelijkste voercomponenten uit het gemengde rantsoen gezocht kunnen worden. Het risico op sorteren door de koeien is bij droogstandsrantsoenen groter, omdat deze vaak relatief veel hooi of stro bevatten. Hooi en stro zouden dan ook op vier cm gesneden moeten worden. In de ideale situatie heeft het droogstandsrantsoen een drogestofgehalte van 46 tot 48 procent. Dan is de kans op ontmenging van de componenten het kleinst. Een tekort aan vreetplaatsen door overbezetting kan erin resulteren dat de ene droge koe teveel voer opneemt en de andere te weinig. Daarom moet iedere droogstaande koe beschikken over 80 cm voerhek.
Eiwitbehoefte niet onderschatten
Naast de energiebehoefte, is in de laatste weken van de dracht ook de eiwitbehoefte (van het kalf) hoog. Sabine Mann adviseert droogstaande koeien per dag circa 1,300 gram metaboliseerbaar (beschikbaar voor lichaamsprocessen) eiwit te voeren. Het metaboliseerbare eiwit is de som van in de pens aangemaakt microbieel eiwit en pensbestendig eiwit. Zo is de eiwitbehoefte gedekt en dat minimaliseert het afbreken van (20 tot 40 kg) spierweefsel met alle gezondheidsrisico’s van dien. Prof. Sabine Mann is sinds 2017 assistentprofessor aan de Cornell Universiteit (USA).
Aanbevelingen één- en tweefasige voeding
Bij de rantsoenberekening voor droogstaande koeien moet buiten energie vooral zetmeel, NDF en eiwit in acht genomen worden. Bij tweefasig voeren moet in de vroege droogstand (eerste fase) 110 tot 120 procent van de hoeveelheid aanbevolen energie worden aangeboden. Het zetmeelgehalte moet lager dan 15 procent zijn. In de voorbereidingsfase, de tweede fase, moet het energie-aanbod tussen 110 en 130 procent liggen bij een zetmeelgehalte van 16 tot 18 procent. De totale hoeveelheid metaboliseerbaar eiwit moet dan tussen 1.200 en 1.400 gram liggen.
Bij eenfasig voeren moet 110 tot 130 procent van de verwachte energiebehoefte worden aangeboden. Het zetmeelgehalte moet tussen 14 en 15 procent liggen. Het totale gehalte aan metaboliseerbare energie moet rond de 1.300 gram per dag liggen. Het aandeel onverteerbare NDF (uNDF240) moet tussen 9 en 12 procent liggen.
Tekstbewerking en foto: Birte Ostermann-Palz