Op basis van onder meer bloedonderzoek lijken droogstaande koeien in veel gevallen te kampen met een eiwittekort. Extra eiwit zou bovendien resulteren in gezondere kalveren. De vraag is of dit onder de bedrijfsomstandigheden van deze tijd ook klopt.
Het is om te beginnen van belang om bij de voeding van herkauwers niet van ‘eiwit’ te spreken. Wat met eiwit wordt bedoeld is daarmee namelijk niet duidelijk. Dit kunnen de echte eiwitten zijn (DVE) of het zogenoemde penseiwit (OEB). Op elk rantsoenoverzicht worden beide rantsoenkenmerken naast elkaar weergegeven. Voor beide moet het rantsoen op een toereikend niveau zijn.
Bij de openingsfoto: Raapzaadschroot verlaagt de OEB meer en levert minder darmverteerbaar eiwit dan soja. Dat helpt een overmaat aan energie-opname voorkomen. Er is eenvoudigweg minder stikstof voorhanden voor de bacteriële groei.
Tabel 1. Ruw eiwit versus DVE.
Voeder ruw-eiwitgehalte | DVE | OEB | |
Sojaschroot | 42,6% | 232 | 168 |
Bestendig sojaschroot | 45,4% | 387 | 16 |
Raapzaadschroot | 34,4% | 136 | 138 |
Bestendig raapzaadschroot | 33,7% | 278 | -12 |
Beter systeem
‘Ruw eiwit’ is een heel globale, verouderde maat, en geeft alleen het stikstofgehalte van een voeder of van het rantsoen weer. Er zijn voeders die veel stikstof bevatten dat geen eiwit is, zoals voederureum en graskuilen met een lager drogestofgehalte (tabel 1). Vreemd genoeg wordt deze term tegenwoordig toch weer meer gebruikt, terwijl er een veel beter systeem bestaat: het DVE-OEB-systeem. Dit systeem is overigens ook voor verbetering vatbaar.
De DVE-behoefte van een droogstaande koe is dermate laag, dat je die met het rantsoen al gauw vervult. Het is dus niet aannemelijk dat daar tekorten ontstaan.
Microbiële groei
Wat wel kan, is dat droogstaande koeien met een lage OEB worden gevoerd waardoor een laag ureumgehalte in het bloed ontstaat. Ureum wordt bij de droogstandscheck van de Gezondheidsdienst voor Dieren gemeten. Als het bloedureum te laag is, is er mogelijk onvoldoende stikstof in de pens voor normale microbiële fermentatie beschikbaar. Dat is niet per se verkeerd: is het rantsoen op papier te energierijk (en dat komt nogal eens voor) dan beperkt het stikstoftekort een energieovermaat. Er is dan te weinig stikstof om een normale microbiële groei te realiseren. Een stikstoftekort remt dus de microbiële groei. Een te lage OEB mag je verwachten bij een rantsoen met veel maiskuil in combinatie met stro.
Dat koeien extra eiwit nodig hebben om daardoor gezondere kalveren te krijgen, is gebaseerd op de veronderstelling dat droogstaande koeien te slecht ruwvoer zouden opnemen. Het probleem op de meeste melkveebedrijven is echter andersom: de droge koeien krijgen te goed ruwvoer (eerste snede kuilgras en/of maiskuil), vandaar dat het met stro verdund wordt.
Conclusie
Bij droogstaande koeien ligt een energieovermaat meer voor de hand dan een eiwittekort. Als koeien bij bloedonderzoek een laag bloedureum laten zien, hebben zij dat vaak door een lage OEB en niet op een DVE-tekort. Een lage OEB betekent te weinig stikstof voor de pensfermentatie wat een energieovermaat kan helpen voorkomen.

Wat zijn echte eiwitten?
Echte eiwitten zijn opgebouwd uit zogenoemde aminozuren die in de dunne darm worden verteerd. Bij herkauwers zijn de aminozuren voor een belangrijk deel van microbiële herkomst. Dat betekent dat ze door de pensfermentatie worden gevormd.
De onbestendige eiwitbalans (OEB) geeft aan of er voldoende stikstofverbindingen voor een goede pensfermentatie beschikbaar zijn. Vandaar ook de aanduiding ‘penseiwit’. Bacteriën in de pens groeien door koolhydraten en stikstof te benutten. Daarmee vormen zij eiwitten (circa twee derde van het DVE) die de koe later voor zichzelf kan benutten.
Tekst: Paul Dobbelaar, departement gezondheidszorg landbouwhuisdieren, faculteit diergeeskunde, Universiteit Utrecht