Gezondheid | Magazine | Premium

Ketosetest voorkomt verliezen

Een op de vijf koeien heeft subklinische ketose en daarmee een verhoogd risico op ziekten. Investeren in vroege herkenning van de subklinische vorm en de aanpak ervan is lonend.

De economische gevolgen van subklinische ketose worden nog vaak onderschat. De koeien die het hebben zijn ogenschijnlijk gezond, maar hebben wel een verhoogd aantal ketonlichamen (BHB) in het bloed. Vanaf een BHB-waarde van 1,2 mmol per liter bloed is er meer kans op productieziekten. De productiviteit en de rentabiliteit van het
melkveebedrijf staan daardoor structureel onder druk. De subklinische vorm van ketose treedt meestal op in de eerste drie weken na het afkalven. De prevalenties (het percentage gevallen) liggen in Europa en Noord-Amerika tussen 18 en 25 procent. Data uit Duitsland over de eerste 15 lactatiedagen wijzen op een prevalentie van subklinische mastitis van 20 procent. Een stijging van de βhydroxybutyraatwaarde (BHBwaarde) verhoogt het risico op productieziekten, leidt tot een verslechtering van de vruchtbaarheid en een verlaagde productie.

Uit diverse onderzoeken blijken de volgende risico’s:

  • Bij een BHB-waarde van 1,2 mmol/l of meer stijgt
    het risico op lebmaagverdraaiing en metritis met een
    factor drie.
  • Vanaf 1,4 mmol/l is het zesmaal zo waarschijnlijk
    dat een koe klinische ketose krijgt en de kans op een
    geslaagde eerste inseminatie daalt met 50 procent.
  • Koeien met een BHB-bloedwaarde van 1,5 mmol/l
    of meer zijn driemaal zo vaak kreupel.
  • Verhoogde BHB-waarden vergroten niet alleen het
    ziekterisico, maar leiden ook tot melkproductiedaling.
  • Vanaf 1,4 mmol/l is de melkproductie 1,9 kilo per
    dag lager, bij meer dan 2,0 mmol/l is dat 3,3 kilo per
    dag.

Al voor de afkalving kunnen koeien met een verhoogd ketoserisico herkend worden. Aanwijzingen voor een verhoogd ketoserisico na de afkalving zijn een zwaar afkalfverloop, het optreden van productieziekten alsook verminderde productie en verlaagde voeropname (zie onderstaande lijst). Zijn de risicokoeien bekend, dan kunnen deze koeien extra gecontroleerd worden en eventueel ondersteund worden met extra maatregelen.

Droogstaande koeien

  • Meer dan drie lactaties
  • Hoge productie (ten opzichte van koppelgemiddelde) vorige lactatie
  • Onder- en overconditionering
  • Droogstand > 70 dagen

Verse koeien

  • Zware afkalvingen, tweelingen
  • Melkziekte, aan de nageboorte blijven staan
  • Hoge productie lactatiebegin (boven koppelgemiddelde)
  • Koorts (> 39,5 graden)
  • Lebmaagverdraaiing
  • Terugval dagproductie (> 10%)
  • Verminderde dagelijkse voeropname (> 10%)
  • Vet-eiwit-quotiënt (> 1,5)
  • BCS-verlies in eerste 30 lactatiedagen
    (> 0,5 BCS-punten)

Tot 260 euro per dag

Het is aan te raden om koeien met een verhoogd risico op subklinische ketose systematisch te blijven controleren na de afkalving. Bij risicokoeien kunnen metingen van de ketonlichamen (BHB-waarde) in het bloed routinematig worden ingepland. Dat kan met betaalbare elektronische ketosemeters die via internet gekocht kunnen worden. De meters kun je in de stal gebruiken en ze geven direct een uitslag. De BHB-meting kan het best al vanaf de vierde lactatiedag tweemaal in de week worden gedaan om geen risicodier door de vingers te laten glippen.

De kosten van een koe met subklinische ketose worden met inachtname van productieverliezen, behandelingskosten, een langere tussenkalftijd en vroegtijdige afvoer in verschillende onderzoeken geraamd tussen 130 en 257 euro per geval. Het kostenverschil in de studies wordt veroorzaakt door diverse variabelen waaronder het ziekterisico en de prevalentie binnen een bedrijf, verschillende vervolgziekten, melkprijsverschillen en de periode van productieverlies.

De grootste economische verliezen als gevolg van subklinische ketose werden veroorzaakt door vervroegde slachtingen. In de geraadpleegde studies lag het percentage vervroegde afvoer door subklinische melkziekte tussen 6 en 34 procent.

BHB – een risico-indicator

In het lactatiebegin krijgt iedere koe onvermijdelijk te maken met een energietekort (negatieve energiebalans). De energieopname na het afkalven is namelijk niet genoeg om te voorzien in het lichaamsonderhoud en de energie die verloren gaat aan de op gang komende melkproductie. Om het energietekort te compenseren spreekt de koe haar vetreserves aan.  Bij deze vetverbranding ontstaan zogenoemde ketonlichamen. Deze lichamen kunnen door de koe wederom als energiebron worden benut.

Ketonlichamen zijn meetbaar via bloed, urine en melk. De meting van de BHB-waarde (βhydroxybutyraatwaarde) in bloed staat als meest betrouwbaar te boek. In de meeste studies wordt een BHB-waarde in het bloed van 1,2 mmol/liter of meer geclassificeerd als subklinische ketose mits klinische ketosesymptomen afwezig zijn.

Een hoge spiegel ketonlichamen verhoogt het risico op productieziekten die voor hoge economische verliezen zorgen zoals lebmaagverdraaiing, metritis, mastitis en vroegtijdige afvoer. Daar komt nog bij dat subklinische ketose leidt tot minder goede inseminatieresultaten en verlaagde melkproductie en daarmee verminderde rentabiliteit.

Je hebt zojuist een Premium-artikel gelezen.
Het aantal premium-artikelen dat je kunt lezen is beperkt. Wil je meer Premium lezen? Maak dan een gratis profiel aan.
Dit artikel komt uit vakblad Elite Lees meer uit deze uitgave
Dit Premium-artikel krijg je cadeau. Onbeperkt lezen? Nu proberen

Elite Nieuwsbrief

Nieuwsbrief Wil je ook de wekelijkse nieuwsbrief ontvangen en op de hoogte blijven van de ontwikkelingen op het gebied van melkvee?