Tot dusver staat de droogstand op de voorgrond als het gaat om een goede lactatiestart, maar welke betekenis heeft de eindfase van de voorgaande lactatie nu koeien steeds meer produceren?
Met een stijgende melkproductie van de koeien wordt ook het belang van goed management bij het droogzetten belangrijker. Een verlengde tussenkalftijd bij hoogproductieve dieren, vooral bij vaarzen (hoge persistentie), is een methode die door sommigen wordt geprezen (zie kaders).
Het einde van de lactatie betekent voor een melkkoe meestal een verplaatsing naar een andere afdeling of stal en ook een rantsoenwisseling. Soms gaan koeien na droogzetten in de zomermaanden volledig de wei op. De overgangen voor het dier zijn enorm en moeten niet worden onderschat. Van de ene op de andere dag veranderen de dagelijkse routine, de leefomgeving en de voeding en heeft ze andere soortgenoten om zich heen. Vooral als het gaat om de verandering van de voeding – zo kan het voorkomen dat de koe de ene dag een rantsoen voor 40 kilo melk krijgt en de volgende dag voor slechts de onderhoudsbehoefte. Deze drastische verandering plus het gelijktijdig wegvallen van de melkbeurten, zijn een forse aanslag op de stofwisseling van de koe.
Daar komt nog bij dat er steeds meer koeien met hoge producties zijn. De fokwaarden voor melk zijn door de jaren heen verdubbeld. Tegelijkertijd is de tussenkalftijd nagenoeg gelijk gebleven. Dat betekent in principe dat de koeien met een hogere productie drooggezet moeten worden. De vraag is hoe je het droogzetten bij hoge producties managet zonder de hoeveelheid voer drastisch te verlqgen en zonder verhoogd risico voor de uiergezondheid.
Alles beschouwd betekent de laatste fase van de lactatie veel stress voor de koe. In hoeverre deze stress invloed heeft op de droogstand en de navolgende lactatie is niet bekend. Waarschijnlijk schuilt ook in de exitfase nog veel potentie die met het juiste management benut kan worden.
Iedere melkveehouder moet als het gaat om de koppelproductie, het afkalfmanagement en de voeding een strategie vinden die bij hem of haar past. Maar het doel zou voor iedereen hetzelfde moeten zijn: koeien met zo min mogelijk stress op hun welverdiende vakantie sturen, zodat ze fit aan de nieuwe lactatie beginnen.
Om de exitfase met zo min mogelijk stress te laten verlopen, moet op de volgende aspecten worden gelet:
- Soepele voerovergang, bijvoorbeeld met behulp van voergroepen of individuele krachtvoerverstrekking.
- Altijd enkele koeien uit een groep tegelijk droogzetten om sociale stress te verminderen.
- Bijvoeren als droge koeien geweid worden.
- Klauwverzorging voor of bij het droogzetten.
- Regelmatige controle van de BCS.
Gerd Karch: Sturen in de exitfase
De familie Karch melkt 170 koeien in RheinlandPfalz (D). De gemiddelde productie is 11.500 kilo. De oplossing van vader en zoon Gerd en Luca Karch voor een soepele droogstand is een verlengde tussenkalftijd. Die is inmiddels 485 dagen. “Zo hebben de koeien meer herfst”, legt Luca Karch uit. De totale lactatieproductie is veel hoger, maar de koeien gaan uiteindelijk bij ongeveer 20 kilo droog. Om een zeer hoge productie bij de lactatiestart te voorkomen, krijgen zeer hoog productieve dieren iets minder tijd. Koeien die naar vervetting neigen staan wat langer droog om door de energiearme voeding nog wat conditie te verliezen. Karch streeft er altijd naar om vier of vijf melkkoeien gelijktijdig droog te zetten. De droogstaande koeien zijn in een grote strostal ondergebracht en krijgen een droogstandsrantsoen. Afhankelijk van het weer hebben ze vrije toegang tot een wei.
De melkgevende koeien zijn in twee voergroepen verdeeld. Het rantsoen voor de hoogproductieve koeien is berekend op 37 kilo melk. Daarnaast wordt nog anderhalve kilo krachtvoer via een krachtvoerstation gevoerd. De laagproductieve dieren krijgen een rantsoen dat is berekend op 26 kilo melk. Koeien in deze groep krijgen afhankelijk van de productie tot 5 kilo krachtvoer via hun transponder. Op die manier kan Karch stap voor stap energie uit het rantsoen halen en zo sturen richting de exitfase. Omdat de koeien ook in de droogstandstal een TMR krijgen, verloopt de voerovergang zeer geleidelijk.
In de ogen van Gerd Karch is de diermonitoring een onderscheidende factor. Omdat hij zijn koeien goed kent en zelf het vruchtbaarheidsmanagement doet, functioneert zijn strategie. Ten eerste controleert hij met regelmaat de conditie van zijn koeien om vervetting voor te kunnen zijn. Ten tweede gebruikt hij activiteitsmeting. Zo kan hij zijn koeien ook op een later moment in de lactatie nog goed drachtig krijgen. In de fokkerij hecht Karch veel waarde aan hoogproductieve, gezonde en rustige dieren. Karchs wens is een fokwaarde voor persistentie (die is er in Duitsland nog niet) om zijn strategie verder fijn te slijpen.
Peter de Wit: Insemineren op BCS en kg’s
Peter de Wit heeft in maatschap met zijn zoon Mark 100 melkkoeien in Werkhoven. Het rollend jaargemiddelde is 11.865 kilo en de gemiddelde productie per lactatie is 14.686 kilo. De tussenkalftijd (gemiddeld 488 dagen) is 355 tot 1.100 dagen – dat laatste na een tweelingworp. Voor vaarzen streeft De Wit een lactatie van 700 dagen na. Na de eerste lactatie volgt meestal een ‘normale’ droogstand van vijf tot zes weken. De navolgende lactatiesperiodes zijn koespecifiek.
De Wit ziet TKT als een kengetal dat je per koe moet gebruiken en niet per bedrijf. Het inseminatiemoment is bij De Wit afhankelijk van melkproductie en BCS. Koeien die de BCS van 2,5 tot 3,0 vasthouden na afkalven, zullen immers vervetten als ze lang in lactatie blijven. Bij tocht wordt dus altijd naar de conditie gekeken. Koeien waarbij de BCS niet vermindert als de productie toeneemt, worden sneller geïnsemineerd. “De eerste, tweede en derde inseminatie slaan we over”, verduidelijkt De Wit. Per dracht heeft hij 1,7 inseminaties nodig. Alle pinken worden met gesekst sperma geïnsemineerd – de beste 30 procent van de melkkoeien met een fok stier. Zo heeft De Wit voldoende aanwas bij 20 procent vervanging. De rest van de melkkoeien wordt met Belgisch Blauw gedekt. Droog gaan de koeien bij 15 liter melk. “Sommige koeien staan lang droog en er zijn vanwege vervetting in het lactatie-einde risicodieren”, beoordeelt De Wit. Daarom is soms een infuus nodig na de afkalving. Vastliggen door melkziekte komt echter niet veel voor. Bij een paar koeien gebruikt hij preventief een Kexxtone-bolus. Om van duurmelken een succes te maken is volgens De Wit kennis van de eigen veestapel onontbeerlijk: “Van veel koeien weet je hoe ze het doen in de lactatie, dan kun je ook anticiperen. In iedere stal staan koeien die lange lactaties kunnen maken.” Dat De Wit er daarvan veel heeft verklaart hij doordat hij fokt met stieren die genetisch 1.500 tot 2.000 liter plussen op productie. Op gehalten en persistentie let hij veel minder bij de stierkeuze. “Duurmelken moet je doen als het bij je past”, wil hij nog meegeven. “Als je wel vaart bij elk jaar een kalf, is dat een prima strategie.”
Tekst: Katrin Hilbk-Kortenbruck, Theresa Hagemann, Wilbert Beerling Foto: Katrin Hilbk-Kortenbruck