De algemeen geldende aanbevelingen voor de rantsoenen voor de koeien in de close-up- en verse groep, zijn op kleine en middelgrote bedrijven niet makkelijk op te volgen.
Elite interviewde Matthias Hilmes over praktische oplossingsrichtingen om tot een goed compromis te komen als een eigen ranstsoen voor close-upen verse koeien niet realiseerbaar is.
Elite: Melkkoeien hebben in de laatste 21 tot 14 dagen voor het afkalven en erna een op hen toegespitst rantsoen nodig. In de praktijk is deze aanbeveling vaak onuitvoerbaar. Hoe verklaart u dat?
Hilmes: Ten eerste is de opgave om elke dag twee rantsoenen te mengen voor veel bedrijven problematisch. Het schort vaak aan mengkwaliteit. Voermengwagens functioneren het best als ze 75 tot 85 procent gevuld zijn, daaronder laat de mengnauwkeurigheid behoorlijk te wensen over. Op een bedrijf met 150 melkkoeien is het aantal koeien in de voorbereidings- en opstartfase dusdanig klein dat op de meeste bedrijven deze 75 tot 85 procent vulling bij lange na niet gehaald wordt. Een rantsoen voor meerdere dagen mengen gaat vanwege broei en selectie niet.
Elite: Wat zijn praktische alternatieven?
Hilmes: Wordt bij elke dag een vers rantsoen mengen voor de koeien in de voorbereidings- en opstartfase de 75 procent vulling niet gehaald, dan raad ik het volgende compromis aan: Vaak wordt dagelijks toch een eenfasig rantsoen voor de droogstaande koeien gemengd. De voorbereidingskoeien krijgen dit mengsel met aanvullend twee keer per dag krachtvoer in de laatste 14 dagen voor het afkalven, dat met de hand wordt gevoerd. Voor een juist uitgebalanceerd rantsoen hebben deze dieren 2 tot 3 kg krachtvoer per dag nodig. Voor de verse koeien is op vergelijkbare wijze het rantsoen van de melkkoeien op te waarderen. Hierbij ga ik echter uit van een volledig of deel-TMR dat voor de lacterende koeien maximaal 6,7 tot 7,0 MJ NEL bevat. Bij een TMR voor zeer hoog productieve koeien dat qua zetmeel en vezels tot het randje gaat, behoort een dergelijk compromis überhaupt niet tot de mogelijkheden.
Elite: Waar zou je op moeten letten bij opwaarderen van het droogstandsrantsoen voor de koeien in de voorbereidingsfase?
Hilmes: Het droogstandsrantsoen moet zo kaliumarm als mogelijk zijn en niet selecteerbaar. Veel mais, kuilgras met weinig kalium, gehakseld stro en een eiwittoevoeging om op 13 procent ruw eiwit te komen is een geschikte samenstelling. Wat voor kleinere bedrijven vaak ook moeizaam haalbaar is, is melkziektepreventie via het rantsoen. Een eenvoudig alternatief zie ik in het voeren van magnesiumsulfaat wat het paraathormoon stimuleert. Met deze werkwijze is er geen risico op acidose en de urine-pH hoeft niet gecontroleerd te worden, omdat het voer niet echt wordt aangezuurd. Het effect op melkziekte is echter vergelijkbaar. Magnesiumsulfaat kan het best worden verstrekt in de brok als het bij de samenstelling door de mengvoerfabrikant wordt meegenomen of als het als mineraal wordt toegevoegd aan bedrijfseigen krachtvoer.
Elite: Hoe waardeer je het lactatierantsoen op als krachtvoer via de melkstal of melkrobot wordt gevoerd?
Hilmes: Dan zijn mengsels van glycerine en propyleenglycol die over het voer gegoten worden een mogelijkheid. Ook kan zuiver proyleenglycol worden gedrencht, 200 tot 250 milliliter per koe per dag. Of je kunt voor de verse koeien een extra brok toevoegen. Het minste werk heb je als je een krachtvoeder kunt bestellen dat alle componenten bevat. Afhankelijk van het basisrantsoen raad ik dan aan er 1 tot 2 kg per koe per dag van te voeren. Zo’n krachtvoeder zou mais, melassepulp, een hoogwaardige eiwitdrager, zoals bestendig raapschroot en sojaschroot moeten bevatten. Wat er niet in hoort is zetmeel uit granen, palmschroot, persvezels, gluten en vinasse.
Elite: Als de voorbereidings- of verse koeien extra krachtvoer krijgen, moeten ze tweemaal daags worden vastgezet in het voerhek …
Hilmes: Ze krijgen een kleine hoeveelheid extra. Die vreten ze snel. Ze hoeven dus niet per se te worden vastgezet, zeker niet bij voeren in lactatiegroepen en een vreetplaats per koe. Handmatig voeren heeft een gunstig bijeffect. Tweemaal per dag moet namelijk noodgedwongen gecontroleerd worden of en hoe elke koe vreet en hoe haar algehele toestand is.
Elite: Wat vindt u ervan om de close-upkoeien bij de lacterende koeien te huisvesten?
Hilmes: Dat vind ik niks. Zowel niet voor koeien als voor vaarzen in de close-upgroep. Het energiegehalte van het lactatierantsoen is te hoog voor de close-upkoeien en werkt stofwisselingsproblemen en uieroedeem in de hand. Stofwisselingstechnisch zijn vaarzen gelijk aan droge koeien. Fataal is echter dat ze de storingen minder laten zien dan koeien, waardoor foutief management als functioneel beschouwd kan worden. De stofwisseling van een jonge koe is echter bepalend voor hoe ze de lactatie begint. Bovendien leidt close-upkoeien tussen de melkkoeien sneller tot overbezetting, wat zowel koeien als vaarzen geen goed doet
Elite: Hoe ziet het eruit met weidegang?
Hilmes: Weidegang is geen punt mits voer, schaduw en water voorhanden zijn. Belangrijk is dat de koeien en vaarzen in de laatste 21 dagen voor het afkalven een transitierantsoen krijgen, bij voorkeur in de stal. In het geval de groep te klein is, kan het rantsoen van het jongvee in het tweede opfokjaar (15,6 MJ NEL (2.260 VEM) en 13 procent ruw eiwit) aangevuld met krachtvoer worden gevoerd.
Elite: Hoe kun je als melkveehouder zien of je de juiste voerstrategie hebt?
Hilmes: Eigenlijk alleen door het dagelijks meten en documenteren van de voeropname, lichaamstemperatuur en mestconsistentie en regelmatig ketosetests. Alleen dan pak je de vroege signalen op. Vastliggen, lebmaagverdraaiing en vermageren zeggen onmiskenbaar dat er iets niet goed loopt, maar zover zou het niet moeten komen. Het voeren van close-upkoeien en de verse koeien is een complex iets en voor elk bedrijf zijn er andere knoppen waar aan gedraaid moet worden. De melkveehouder zal zich samen met zijn of haar voedingsadviseur en dierenarts moeten storten op een concept dat is afgestemd op het bedrijf en de veestapel.
Tekst: Katrin Berkemeier in samenwerking met Matthias Hilmes, voedingsadviseur, Raiffeisen-Vital, Hessen (D)