Of er nu met de gezinsleden of met het personeel wordt gemolken, fouten sluipen er gemakkelijk in bij de melkroutine. Een controle van de routine en trainingen voor de melk(st)ers kunnen helpen.
Er wordt twee- of driemaal per dag gemolken. Als er knelpunten zijn in de vaktechnische uitvoering, heeft dat ongewenste gevolgen. Het melkproces is namelijk voor een aandeel 30 procent van invloed voor de uiergezondheid, naast de melkproductie en duur van de totale melktijd per dag. Het is dus de moeite waard om veel aandacht te besteden aan de uitvoering van het melken. Een controle van de eigen melkroutine kan helpen fouten te ontdekken en trainingen daarna kunnen de melk(st)ers helpen de juiste routines te gaan gebruiken.
Dierenartsenpraktijk Ottersberg (D) ontwikkelde zelf een melkroutinecontrole in combinatie met een trainingsmodel. Informatie en tips hieruit:
1. Hoe wordt gemolken?
Als eerste worden de huidige melkwerkzaamheden gecontroleerd, gedocumenteerd en geëvalueerd. Hiervoor worden de melktijden geregistreerd, de uitvoering van de arbeidsstappen geobserveerd en beoordelingen bij de koe uitgevoerd: voor een adequaat resultaat wordt minstens 1 uur van de melkroutine geobserveerd en wordt bij minstens 10 procent van de koppel de punten bij de koe geobserveerd. Daarnaast wordt gecontroleerd of de taakverdeling en samenwerking tussen de melk(st)ers doelmatig is. Beide punten zijn belangrijke ‘stelschroeven’ voor een efficiënt melkproces. Duidelijke regels leiden hierbij tot geroutineerd werken met weinig fouten en tevreden medewerkers. Bij de taakverdeling wordt onderscheid gemaakt tussen een territoriale en een sequentiële melkroutine:
- De territoriale melkroutine: hierbij worden aan iedere melk(st)er vaste gebieden (bijvoorbeeld melkstands 1 tot en met 5) toegewezen en voert hij of zij alle taken in dat gebied alleen uit.
- De sequentiële melkroutine: hierbij wordt samen aan alle melkplaatsen gewerkt. Dit betekent dat melk(st)er 1 voorbehandelt (voordippen, voormelken) en melk(st)er 2 op enige afstand nabehandelt (reinigen, aansluiten). Met de sequentiële melkroutine kan maximaal 20 procent tijd worden bespaard, maar de routine is moeilijker in praktijk te brengen, omdat de melk(st)ers constant rekening met elkaar moeten houden. Vooral wanneer melk(st)ersteams vaak van samenstelling wisselen, is dat moeilijk.
Parameters en hun richtwaarden:
- Stimulatietijd (eerste aanraking uier tot en met aansluiten): minimaal 60 seconden (bij twee keer melken per dag) of 90 seconden (bij drie keer melken), maximaal 120 seconden (vanaf dat moment neemt de oxytocinestimulus af). De stimulatietijd heeft veel invloed op de melkafgifte en daarmee op de productie, het tegengaan van blindmelken en de speenconditie.
- Predip-inwerktijd: minstens 30 seconden. Deze tijd moet worden aangehouden voor een goede antibacteriële werking.
- Tijd per doorloop (binnenkomen tot en met het verlaten van de melkruimte): 12 tot 15 minuten. Met deze tijden is trekken van conclusies over de efficiëntie van de bestaande melkroutine mogelijk.
- Gedrag van de melker: een kalme omgang (‘low stress’) met de koeien is een must voor het loopgedrag, de melkstroom en de hygiëne in de melkruimte (minder mest).
- Aansluiten van de melkstellen: zonder sissen. Het aanzuigen van valse lucht leidt tot onrust en optrekken van de melk (gevaar voor mastitis).
- Uierhygiëne na het binnenkomen: minder dan 10 procent van de uiers mag vuil zijn. De ligbox- en loopganghygiëne zijn de factoren die hierop van invloed zijn.
- Speenhygiëne: de speenpunten moeten na de reiniging schoon en droog zijn. Dit zijn belangrijke parameters voor uiergezondheid en melkhygiëne.
- Conditie van de spenen na afname van het melkstel: geen rode spenen, geen insnoeringen aan de speenbasis, geen hyperkeratosen op de speenpunten. De melktechniek en de melkwerkzaamheden zijn hierbij de factoren die van invloed zijn.
- Restmelk: 150 tot 250 milliliter per kwartier (handmatig gemolken gedurende 15 seconden). Dit maakt conclusies mogelijk over de uitmelkgraad en daarmee over onder andere blindmelken en de speenconditie.
- Melkvolume tijdens de eerste twee minuten: 7,7 kg (bij twee keer melken) of 6,8 kg (bij drie keer melken) of 50 procent van de totale hoeveelheid melk is uitstekend. Dit zijn belangrijke parameters voor de beoordeling van de stimulatiewerkzaamheden en stimulatietijd.
- Tools: de app ‘Milking Preparation Lag Timer’ en de hygiënescores voor uiers en spenen van de universiteit van Wisconsin (VS) zijn de tools waarmee de dierenartsenpraktijk werkt.
2. Trainingen voor melk(st)ers
Om mogelijkheden tot verbetering in de routine te kunnen identificeren, worden de resultaten van de melkruimte vergeleken met de streefwaarden. Vervolgens moeten de melk(st)ers over het geoptimaliseerde melk proces worden geïnstrueerd. De dierenartsenpraktijk maakt voor de melk(st)erstraining, in samenspraak met de bedrijfsleider, een presentatie en stelt een werkprotocol (SOP, Standard Operation Procedure) op voor de nieuwe routine. Ook de implementering hoort daarbij.
Daarbij ligt de focus op het begrijpen van de processen: de melk(st)ers moeten zich bewust worden van de invloed die ze hebben op uiergezondheid, melkproductie en melktijd.
De trainingen bestaan steeds uit twee delen:
A. De individuele stappen van de melkroutine: het voordippen, voormelken, drogen, aansluiten en nadippen worden elk aan de hand van grafieken, foto’s en video’s uitgelegd. Het doel van iedere stap wordt verduidelijkt en vervolgens wordt de uitvoering ervan gedetailleerd besproken.
B. Taakverdeling en tijdsverloop: er wordt uitgelegd waarom het beheren van de tijden en de opeenvolging van de arbeidsstappen belangrijk zijn. Een voorbeeld hiervan is: ‘De stimulatietijd is nodig om de melk te laten schieten, want het grootste deel van de melk wordt pas na minimaal 60 tot 90 seconden afgegeven. Daarom moeten je absoluut deze stimulatietijd aanhouden, om een optimale melkstroom en een snelle uitmelkcurve te bereiken. Uiteindelijk bespaart dat ook melktijd.’ Vervolgens wordt aan de hand van grafieken de eventuele nieuwe taakverdeling tot in detail besproken.
3. De nabehandeling
Hoe goed de nieuw verworven kennis uit de melk(st)erstraining in de praktijk wordt gebracht, hangt af van de initiatieven van de bedrijfsleider en de melk(st)ers en/of gezinsleden. Eén iemand moet de verantwoordelijkheid dragen en consequent observeren hoe de melk(st)ers de vernieuwingen implementeren en hoe ze overleg met elkaar plegen.
Resultaat van een melkroutinecontrole
Territoriaal in plaats van sequentieel: de melkroutinecontrole in een dubbele 20-stands melkstal liet zien dat bij sequentieel melken de melk(st)ers bij veel koeien de stimulatietijd en de inwerktijd voor de predip onderschreden. De afstand tussen de melk(st)ers werd niet consequent nageleefd. De melkstroom verliep vertraagd en mastitisverwekkers vanuit de omgeving speelden een rol.
Door de omschakeling naar een territoriale melkroutine (vier keer vijf koeien) verbetert de melkstoom, de werking van de predip is gewaarborgd en de melktijd verkort, en zijn dankzij de eenvoudige werkinstructies zijn de melk(st)ers niet meer overbelast.
Richtwaarde: 4 tot 6 koeien per melk(st)er geldt als geschikt aantal koeien om voor te behandelen, afhankelijk van de hoeveelheid door de melk(st)ers uit te voeren werkzaamheden voor reiniging en routine.
Tekst: Katrin Berkemeier