Mooi weer is er niet op bestelling, dat blijkt maar weer. Ook de komende week is regen voorspeld. Wat als het weer de eerste snede tegenwerkt? Tips om ook bij ongunstige weersomstandigheden toch de eerste snede te maaien en de kwaliteit van het voer te waarborgen.
Afhankelijk van de regio en het groeistadium van het gewas is het oogstvenster slechts drie tot zeven dagen geopend. Alleen als in die dagen gemaaid wordt, is een kuilgras met een optimaal gehalte ruwe celstof te produceren. Welke werkwijze is bij onbestendig weer het meest zinvol?

Het tijdsbestek voor de oogst bepalen
Op het juiste maaimoment moet een compromis tussen het optimale oogsttijdstip (gehalte ruwe celstof), berijdbaarheid, respectievelijk nevenschade worden gevonden. ‘Berijdbare’ percelen hebben namelijk altijd te maken met twee soorten gevolgschade: ten eerste stijgt het gevaar op voervervuiling. Door vervuild voer kunnen clostridia in de silo terechtkomen die bovendien ook de conservering beïnvloeden. Ontstaan van boterzuur, verlaagde voeropname en verslechtering van de diergezondheid liggen dan op de loer.
Als het even kan moet het gras gemaaid worden op het moment dat de aren schieten. Het gehalte ruwe celstof ligt dan tussen 21 en 23 procent. De beoordeling van het maaimoment aan de hand van de planthoogte biedt niet met zekerheid uitsluitsel. De grashoogte zegt vanwege de weerinvloeden op de vegetatiestart maar weinig over de rijpheid van het gewas.
Afhankelijk van de weersomstandigheden ligt de dagelijkse aangroei van ruwe celstof tussen drie en acht gram per kg drogestof. Bij de aangroei van acht gram vezels, kan het gewas na vijf dagen al te oud zijn (5 x 8 gram =40 gram aangroei van ruwe celstof; bij een gehalte van 230 gram groeit het grasbestand binnen vijf dagen door tot 270 gram). Dat maakt duidelijk hoe kort het oogstvenster kan zijn.
Tip: Laat het aandeel ruwe celstof analyseren. De analyse van vers-grasmonsters in het laboratorium duurt meestal twee dagen. Het optimale maaimoment is bereikt als het aandeel ruwe vezels celstof 22 en 25 procent ligt.
Desnoods areaal in twee snedes maaien
Bij onbestendig weer is de vraag of de oogst in tweeën gedeeld kan worden om het risico op verlies van de volledige eerste snede door slecht weer te verkleinen. Maaien in twee vensters past echter vooral voor bedrijven die sterk variërende grasgewassen hebben. Op laaggelegen, warme gronden is het grasgewas vaak vroeger rijp dan op natte, hellende percelen met veel schaduw.
Het opsplitsen van een snede brengt zowel voor- als nadelen met zich mee. Aan de ene kant kan het slecht-weer-risico ermee worden verkleind, aan de andere kant mag een kuil met vers gras pas na tien dagen weer geopend worden om er overheen te kuilen. Om inboeten op de kwaliteit van de conservering te voorkomen, is het beter het tweede deel van de snede dan apart in te kuilen.
Tip: Als er geen extra inkuilruimte voor het tweede deel van de eerste snede is en in de aankomende dagen geen beter weer verwacht wordt, is het beter de snede wel in één keer te maaien en in te kuilen. Een alternatief voor het tweede deel van de snede inkuilen in een silo is foliebalen persen.

Gewas schoon houden
Nat en vuil voer leidt al snel tot problemen door niet goed verlopende conservering (risico op boterzuurvorming). Verantwoordelijk daarvoor zijn sporen van de boterzuurbacteriën die met aarde in de silo terechtkomen. Kuilgras zou niet meer dan 80 tot 110 gram ruw as per kg drogestof moeten bevatten. Hogere waardes duiden op vuil dat met oogsten in het voer is gekomen.
Het in te kuilen gewas raakt vooral vervuild door grasbestanden met veel open plekken en te diep afgestelde maai- en oogstmachines. Dit leidt tot hogere gehalten ruw as en verhoogt de buffercapaciteit van het voer. Als gevolg ervan daalt de pH-waarde door het ontstaan van melkzuur onvoldoende.
Tip: Het vervuilt raken van het gemaaide gewas kan worden vermindert door de maaier op een stoppelhoogte van 7 tot 8 cm af te stellen. Maar ook de schudder, hark en pick-ups moeten juist afgesteld zijn. De tanden van de machines moeten zo’n 5 cm van de bodem blijven. Ook een aangepaste rijsnelheid draagt bij aan een schone en zodenbesparende werkwijze.
Meer slagkracht
Vooral bij slecht weer (regen) is een inkuiltrein met voldoende capaciteit van groot belang. Zo kunnen ook extreem korte droge periodes goed benut worden (inkuilen binnen 24 uur). Aanbevolen is het gras te maaien met een kneuzer en af te leggen in een breed zwad. Bij koud, vochtig weer is schudden niet erg zinvol. Bij een nat gewas maakt de opraapwagen of hakselaar geen verschil. Wel kunnen opraapwagens door het ‘voorverdichten’ met de kettingbodem meer verse massa meenemen.
Bij nat weer moet de slagkracht van de inkuiltrein soms verhoogd worden door machines van een andere of dezelfde loonwerker. Dat kost geld, maar wel moet bedacht worden dat bij wachten op een langere droge periode ook kosten ontstaan doordat de kwaliteit van het kuilvoer afneemt en energie en ruw eiwit dat verloren gaat later duur moet worden aangekocht.
Tip: Belangrijk is de zode zoveel mogelijk te ontlasten en te zorgen dat zo min mogelijk vuil in het te oogsten gewas komt.
Inkuilmiddelen gebruiken
Des te natter het kuilvoer is (minder dan 30 procent drogestof), des te hoger het risico op de vorming van boterzuur. Inkuilmiddelen kunnen uitkomst bieden. Deze middelen kunnen de vervuiling van het voer echter niet verminderen, maar wel de vorming van ongewenste boterzuurbacteriën remmen. Ze ondersteunen de vorming van melkzuurbacteriën als de inkuilomstandigheden niet optimaal zijn.
Chemische inkuilmiddelen (zout, zuren) leiden onafhankelijk van het aandeel melkzuurbacteriën in gras, tot een daling van de pH-waarde en zorgen er zodoende voor dat de ongewenste boterzuurbacteriën niet gaan overheersen. Door de onderdrukking van de boterzuurbacteriën wordt de vorming van melkzuur bevordert en daarmee een optimaal inkuilproces. Let op: bij chemische inkuilmiddelen bestaat de kans op corrosie aan machines. Daarom altijd de aanwijzingen van de fabrikant in acht nemen.
Bij een drogestofgehalte tussen 30 en 40 procent is het zinvol met biologische toevoegmiddelen, zoals homofermentatieve melkzuurbacteriën, schadelijke kiemen te onderdrukken en zo het conserveringsproces positief te beïnvloeden.
Tip: Inkuilmiddelen moet in afhankelijkheid van het drogestofpercentage worden gedoseerd. Onderdosering zal leiden tot geen of niet afdoende werking.
Tekst: Gregor Veauthier en Wiebke Simon – Foto’s: Frank Rijnsburger, Katrin Hilbk-Kortenbruck, Dow
Bronnen: Landwirtschaftskammer Nedersaksen, Landwirtschaftskammer Oberösterreich, Opleidings- en kenniscentrum Aulendorf, LfL