Algemeen | Magazine | Premium

Lucratieve melkvee-akkerbouwcombinatie stuit op wet

Akkerbouwgewassen of zelfs tulpen die in het kader van een samenwerking op het melkveebedrijf geteeld worden, bieden voordelen voor de bodemgezondheid en zijn economisch interessant. De grootste sta-in-de-weg zijn de regels van RVO die samenwerkingen niet erkennen.

Samenwerken met een melkveebedrijf levert een akkerbouwer een gezondere bodem én financieel voordeel op. Ook past het perfect in de kringlooptoekomstvisie van landbouwminister Carola Schouten. Dit blijkt uit het project Bodem Voordeel Flevoland.

Zes koppels van akkerbouwers en veehouders in Flevoland kregen dit jaar in het project Bodem Voordeel Flevoland de kans een samenwerking te beginnen of verder uit te bouwen. Het doel van het project is een betere bodemvruchtbaarheid. Flevoland is een echte akkerbouwregio met over het algemeen zeer hoge grondprijzen en geliberaliseerde pacht. Dat betekent dat telers en ook melkveehouders serieus aan de bak moeten om land te krijgen en geld te verdienen. Dat leidt al jaren tot steeds intensiever grondgebruik en toenemende verdichting van de bodem. Dit heeft negatieve gevolgen voor de organische stof in die bodem. Samenwerking tussen een akkerbouwer en een melkveehouder kan beiden ruimte bieden.

De samenwerkende koppels kregen in hun verkenning ondersteuning van experts van Countus en CLM Onderzoek en Advies. Er is in het project ook gekeken naar economische voordelen, sociale aspecten en de rol van wet- en regelgeving. De conclusie van het project is dat een samenwerking zowel economisch als voor de bodemgezondheid veel voordelen oplevert. De huidige wet- en regelgeving werpt echter zoveel hindernissen op dat zowel akkerbouwers als melkveehouders er vaak niet eens aan beginnen. “Dat moet anders, want er zit veel perspectief in samenwerking tussen akkerbouwers en melkveehouders”, zegt Jaap Gielen van Countus, een van de begeleiders van de koppels.

Economisch voordeel

Laten we beginnen met het economische voordeel. De positieve effecten lopen uiteen van ten minste 182 tot maximaal 436 euro per ingebrachte hectare, berekenden de specialisten van Countus. “Wanneer de samenwerking dus uit 100 hectare bestaat, is er tussen 18.200 en 43.600 euro extra saldo gezamenlijk te verdelen”, rekent Gielen voor. Het extra saldo komt vooral doordat door de samenwerking meer hoog salderende gewassen in het bouwplan kunnen worden opgenomen. “Als laag salderende gewassen, zoals tarwe, plaatsmaken voor gras bij de akkerbouwer en een gedeelte van het gras plaatsmaakt voor hoog salderende gewassen bij de melkveehouder, zoals pootaardappelen of tulpen, dan is het economisch effect aanzienlijk”, constateerde hij in de proef.

Betere bodemvruchtbaarheid

Dan de bodem. Samenwerking tussen akkerbouw en veehouderij biedt de gelegenheid om ziekte- en plaaggevoelige gewassen uit te smeren over een groter areaal. Door grasland af te wisselen met bouwland ontstaat voor de akkerbouwer meer ruimte in de rotatie van ziektegevoelige of bodembelastende gewassen. Dit remt de opbouw van ziekteverwekkers waardoor de kans op een uitbraak afneemt en er minder gewasbeschermingsmiddelen nodig zijn. “Zo is afwisseling van peen, aardappel, bieten en ui met grasland een effectieve manier om de opbouw van cysteaaltjes op deze gewassen af te remmen. Bovendien stimuleert een gevarieerd bouwplan het bodemleven waardoor de algehele gezondheid van de bodem verbetert”, legt Gielen uit. Hij voegt eraan toe dat het verminderd gebruik van pesticiden dit extra stimuleert. “Dit alles leidt tot een betere bodemkwaliteit: meer organische stof, minder bestrijdingsmiddelen en een actiever bodemleven.”
Gielen plaatst wel een kanttekening: “Samenwerking betekent dat opgebouwde voorraden van organische stof en stikstof regelmatig worden afgebroken en weer worden opgebouwd. Van de afbraak profiteert de akkerbouwer, de opbouw komt voor rekening van de melkveehouder. Gras als rustgewas lijkt aantrekkelijk, maar vraagt relatief veel stikstof. Of er dus uiteindelijk sprake is van netto winst voor de bodem, hangt vooral af van de bouwplannen en de inzet van organische mest en compost.” Gielen constateert dat door samenwerking meer ruimte en flexibiliteit ontstaat zodat zo’n bodemverbeterend bouwplan inderdaad van de grond kan komen.

Twee knelpunten

Genoeg plussen dus om een samenwerking te beginnen. Maar er zijn ook knelpunten. Zoals dat grond in de Meststoffenwet maar één feitelijke gebruiker mag hebben en één persoon die zeggenschap heeft over de handelingen die worden verricht. Het betekent dat grond in een samenwerking die wordt gebruikt voor de teelt van akkerbouwgewassen gekoppeld wordt aan de akkerbouwer, terwijl het voerareaal wordt gekoppeld aan de melkveehouder. Beiden houden bij RVO een eigen registratienummer. Gielen: “Die op zichzelf logische scheiding zorgt ervoor dat het regelmatig voorkomt dat een melkveebedrijf niet voldoet aan de grondgebondenheidseis, ook al voert hij al zijn overtollige fosfaat af naar de akkerbouwer waarmee hij samenwerkt. De dierlijke mest die de melkveehouder naar de akkerbouwer afvoert zou in de grondgebondenheidsberekening dus moeten worden meegenomen.”
Een tweede knelpunt bij de samenwerkingen wordt ook veroorzaakt doordat de bedrijven blijven werken met twee RVO-nummers. Hierdoor kan dierlijke mestruimte en de kunstmestruimte niet worden uitgewisseld tussen de bedrijven. “Als meststofruimte kon worden uitgewisseld, zou er in de samenwerking met name op de zwaardere gronden veel meer organische mest in plaats van kunstmest kunnen worden ingezet. Eén mestnummer voor de samenwerkende bedrijven zou hier uitkomst bieden”, stelt Gielen. Het probleem is dan wel dat het melkveebedrijf niet meer voldoet aan de derogatie-eis van 80 procent grasland. En dat is onwenselijk voor de gebruiksruimte van dierlijke mest.

In bochten wringen

De eindconclusie van Gielen over het project is dat samenwerking tussen akkerbouwer en veehouder veel perspectief biedt, maar met de huidige wetgeving niet gemakkelijk is. “Veel regelgeving is sectoraal ontwikkeld en gebaseerd op individuele verantwoordelijkheid en individuele verantwoording. Samenwerkende melkveehouders en akkerbouwers moeten zich soms in allerlei bochten wringen om aan de vereisten van wet- en regelgeving te blijven voldoen. Denk aan de Meststoffenwet, derogatie, GLB, AMvB en grondgebondenheid. Samenwerking leidt zo noodgedwongen vaak tot schijnconstructies waarbij het verhaal op papier moet kloppen. Het zorgt voor veel overleg, geregel, over en weer sturen van facturen, hoge kosten voor boekhouding, en stress omdat het gevaar van fouten maken op de loer ligt. Niemand is hier gelukkig mee.”

Eén mestnummer

Gielen pleit dan ook voor één mestnummer voor de samenwerkende partijen en één gewasderogatie. “Het kunnen uitwisselen van kunstmest en dierlijke mest – dus één mestnummer – is de sleutel tot meer samenwerking tussen melkveehouders en akkerbouwers.”
Landbouwminister Carola Schouten stelt zich tot nu toe op het standpunt dat ze geen voer-mestcontracten toe wil staan, omdat ze twijfels heeft over de borging. “Maar als je de kringloop wilt sluiten, hoort de mogelijkheid om het voer-mestverhaal op één mestnummer te krijgen er absoluut bij. Als het daarnaartoe gaat, zie ik samenwerkingen tussen akkerbouwers en melkveehouders absoluut toenemen”, is Gielens overtuiging.

Je hebt zojuist een Premium-artikel gelezen.
Het aantal premium-artikelen dat je kunt lezen is beperkt. Wil je meer Premium lezen? Maak dan een gratis profiel aan.
Dit artikel komt uit vakblad Elite Lees meer uit deze uitgave
Dit Premium-artikel krijg je cadeau. Onbeperkt lezen? Nu proberen

Elite Nieuwsbrief

Nieuwsbrief Wil je ook de wekelijkse nieuwsbrief ontvangen en op de hoogte blijven van de ontwikkelingen op het gebied van melkvee?