Algemeen | Fokkerij | Magazine | Premium

Strategisch insemineren

Bij veestapels met goede vruchtbaarheid zijn verschillende inseminatiestrategieën denkbaar waarmee de bedrijfseconomische resultaten duurzaam te verbeteren zijn.

Een goede vruchtbaarheid van de veestapel is de basis voor goede bedrijfseconomische resultaten. Immers, hoe meer versmelkte koeien er in een koppel zijn, hoe meer melk er uiteindelijk naar de tank stroomt. De streefwaarde is een gemiddeld aantal lactatiedagen van ongeveer 175 dagen, want in de eerste 175 lactatiedagen produceren koeien de meeste melk en dat is dus de fase waarin de winst wordt gemaakt. Als het gemiddelde aantal lactatiedagen van een koppel aanzienlijk hoger ligt dan 175 dagen, kan inkomstenderving optreden.

Veel kalveren zijn ‘over’

Een goede vruchtbaarheid betekent ook dat er veel kalveren worden geboren. In de afgelopen jaren hebben veel melkveehouders de huisvestingsomstandigheden geoptimaliseerd, de kalvergezondheid verbeterd en daarmee de onvrijwillige afvoer gereduceerd. Als je er dan ook nog in slaagt de drachtpercentages te laten toenemen en eventueel ook gesekst sperma gebruikt, worden aanzienlijk meer vrouwelijke kalveren geboren dan nodig zijn voor de vervanging van de melkkoeien.
In een koppel met 100 koeien zijn voor de vervanging in totaal tussen 70 (bij 25 procent vervanging) en 84 (bij 30 procent vervanging) stuks jongvee nodig. Hierbij is uitgegaan van 10 procent opfokverlies en een ALVA van 25 tot 26 maanden. Dit betekent dat, afhankelijk van het vervangingspercentage, jaarlijks tussen 20 en 30 kalveren moeten worden aangehouden. Opfokverliezen zijn meegerekend. Jaarlijks worden echter zo’n 50 vrouwelijke kalveren geboren. Daarmee is in theorie ieder tweede vrouwelijke kalf ‘over’.
En wat doe je met deze overtollige kalveren? Een mogelijkheid is om ze te verkopen of af te mesten. Verkoop (met name bij Holsteins) levert in de meeste gevallen slechts weinig op, vaak niet eens genoeg om de opfokkosten te dekken. Ook afmesten is bij de meeste melktypische rassen niet rendabel.
Op Holstein-bedrijven gebruiken daarom steeds meer melkveehouders sperma van vleesrassen, omdat een vrouwelijk gekruist kalf dat voortkomt uit een dergelijke paring een aanzienlijk hogere prijs belooft dan een zuiver Holstein-kalf. Daarmee is het probleem nog niet helemaal opgelost, want insemineren met sperma van vleesstieren leidt vaak tot moeilijke afkalvingen. De consequentie daarvan kan zijn dat een deel van de extra inkomsten weer verloren gaat aan dierenartskosten, lagere melkproductie en soms zelfs totaal verlies van de koe. Bij deze keuze zijn dus goede adviezen nodig die helpen om de rentabiliteit te verbeteren.

Zes strategieën tegen te veel kalveren

Bij goede vruchtbaarheid zijn bij het reproductie- en inseminatiemanagement in principe meerdere strategieën denkbaar die kunnen bijdragen aan een duurzame verbetering van de bedrijfseconomische resultaten:
1. Het uitstoten of verkopen van probleemkoeien.
2. De slechtste 20 procent van de koeien niet insemineren en deze vervolgens verkopen of afmelken. Zo worden minder kalveren en toegevoegd en kan worden bespaard op de inzet van arbeid en kapitaal.
3. Het aantal herinseminaties beperken (zie punt 2).
4. Koeien insemineren met sperma van vleesrassen voor een hogere opbrengst van de kalveren.
5. Kalveren na de geboorte genotyperen en onmiddellijk selecteren. Bijvoorbeeld de beste 50 procent van de dieren toevoegen aan de jongveestapel met als bijkomend voordeel onder meer aanzienlijk snellere vooruitgang van de fokwaarden.
6. Kalveren na de geboorte genotyperen; de selectie vindt echter pas plaats aan het einde van de opfokfase. Op dat moment worden de genetisch minder goede, hoogdrachtige koeien of de afgekalfde vaarzen verkocht.

Genomische ranking

Met genomische ranglijsten hebben melkveehouders inmiddels een hulpmiddel in handen waarmee eigen jongvee en koeien genomisch kunnen worden gerangschikt. Op die manier kunnen bijvoorbeeld kalveren als ze net geboren zijn al op hun genetische potentieel worden gerangschikt. Bij koeien was dit procedé sowieso al mogelijk. Deze resultaten moeten vervolgens worden gebruikt voor de stierkeuze. Een individueel dier genotyperen kost maximaal zo’n 50 euro en een genotypering van een koppel ongeveer 30 euro per dier. Een melkveehouder kan dan bijvoorbeeld regelmatig 20 procent van de koeien die zich onderaan de ranglijst bevinden verkopen. (punt 1) maar natuurlijk slechts voor zover deze verkochte dieren kunnen worden vervangen door (jonge) koeien met hogere producties. Hierdoor wordt het productieniveau van het koppel aanzienlijk verbeterd. Kent Weigel, fokkerijspecialist aan de Universiteit van Madison (Wisconsin, VS), heeft onlangs berekend dat door een dergelijke maatregel de melkproductie van de veestapel van de universiteit (koppelgemiddelde van circa 13.000 kg melk) vrijwel onmiddellijk met ongeveer 350 kg zou kunnen stijgen. In de meeste Noordwest-Europese melkveestallen kan vrijwel hetzelfde worden verwacht. In figuur 1 wordt het genetisch bepaalde niveau van jongvee van een koppel melkkoeien uit Noord-Duitsland weergegeven. De op basis van genotypering verwachte melkproducties schommelen tussen 8.429 kg (slechtse 25 procent) en 10.154 kg (beste 25 procent). In geen geval mag het genetische onderste kwart van het koppel nog met sperma van productiestieren worden geïnsemineerd. Het lijkt zinvoller om voor dit kwart van de koeien vleesstieren te gebruiken. Deze werkwijze heeft meteen drie voordelen:
Zo is gewaarborgd dat de nakomelingen van deze koeien later niet voor de melkproductie worden inge­zet en de ‘slechte’ genetica wordt niet aan de komen­de generaties doorgegeven.
De uit de paring met vleesrassen voortkomende gekruiste kalveren zijn gemakkelijker te verkopen en brengen meer op.
Er worden minder runderen opgefokt (benodigde dieren plus 10 procent reserve). ‘Overtallige’ dieren moeten in de toekomst, nog meer dan nu, op basis van de typeringsresultaten voor de export worden verkocht.

Gesekst sperma op beste 25 procent

Ook in de jongveestal moet zo vroeg mogelijk met de selectie worden begonnen. De dieren met een hoge genetische aanleg moeten worden aangehouden. Daarbij kan worden gelet op uiteenlopende fokwaarden. Alle kalveren die niet voldoen aan de van tevoren vastgelegde criteria moeten worden afgestoten. Bij het bepalen van de grenswaarden voor selectie moet wel van tevoren worden berekend hoeveel jongvee absoluut nodig is voor de vervanging.
Wie wil waarborgen dat op lange termijn altijd voldoende kalveren met hoge genetische aanleg worden geboren, zou zijn of haar beste 25 procent van de melkkoeien met uitsluitend vrouwelijk gesekst sperma moeten insemineren. Op die manier kan bovendien nagenoeg volledig worden uitgesloten dat mannelijke kalveren de genetische vooruitgang vertragen.
Voor het insemineren van de slechtste 25 procent van de melkkoeien geldt hetzelfde. Ook hier moet worden gedacht aan het gebruiken van gesekst sperma, maar dan mannelijk gesekst sperma. Met de juiste strategie kunnen kalveren worden ‘gefokt’ die hogere verkoopopbrengsten genereren.

In de VS zijn ondertussen meerdere modelberekeningen en studies uitgevoerd waarin de bedrijfseconomische resultaten van de verschillende strategieën zijn doorberekend. Daar is de volgende inseminatiestrategie als de bedrijfseconomisch meest zinvolle variant uitgekomen: insemineer koeien met hoge genetische aanleg (beste 25 procent) met gesekst sperma en de genetisch minder goede koeien (slechtste 25 procent) met sperma van vleesstieren (Ettema, 2017).
Of en in welke mate gesekst sperma wordt gebruikt moet steeds op basis van de individuele doelen van een bedrijf worden afgewogen. Als een zo snel mogelijke vooruitgang van de productie of een verbetering van de gezondheidskengetallen van de dieren wordt nagestreefd, is het gebruik van gesekst sperma zeker een geschikt middel. Als daarentegen enkel wordt gestreefd naar hogere producties, moeten zo veel mogelijk koeien met sperma van vlees­stieren worden geïnsemineerd, maar tegelijkertijd het jongvee met gesekst vrouwelijk sperma om de vervanging te waarborgen, is het advies van Victor Cabrera, reproductie-expert aan de Universiteit van Madison.

Gregor Veauthier

Op bedrijven met Holstein-koeien is insemineren met vleesrassen geen uitzondering. De gekruiste kalveren brengen vervolgens meer op, zeker als ook nog eens met mannelijk gesekst sperma wordt geïnsemineerd.
Een groter aandeel vrouwelijke kalveren maakt het mogelijk dieren al als kalf (en niet pas als pink) te selecteren.
Dankzij genotypering verplaatst de selectie op productie en diergezondheid zich in toenemende mate naar de jongveestal (jonge kalveren kunnen al met zekerheid worden geselecteerd).

Inseminatiestrategieën en het gebruik van sperma moeten op basis van de markt en de kosten van sperma worden uitgedokterd. Pinken en koeien met hoge genetische aanleg moeten worden geïnsemineerd met gesekst sperma en de genetisch minder goede koeien met sperma van vleesrassen.

Je hebt zojuist een Premium-artikel gelezen.
Het aantal premium-artikelen dat je kunt lezen is beperkt. Wil je meer Premium lezen? Maak dan een gratis profiel aan.
Dit artikel komt uit vakblad Elite Lees meer uit deze uitgave
Dit Premium-artikel krijg je cadeau. Onbeperkt lezen? Nu proberen

Elite Nieuwsbrief

Nieuwsbrief Wil je ook de wekelijkse nieuwsbrief ontvangen en op de hoogte blijven van de ontwikkelingen op het gebied van melkvee?