Op grond van de genetische eigenschappen zouden we inmiddels meer dan 10.000 kg melk per koe per jaar moeten melken. Waar wringt de schoen als dat niet lukt? Acht tips die je helpen om door de grenswaarde van 11.000 kg te breken. Ondernemers, bedrijfsleiders en medewerkers werken hard en de koeien hebben een hoog genetisch potentieel. Toch stagneert de melkproductie rond de 10.000 kg en dit is al jaren zo. Dierenarts Heinz Janowitz en zijn team begeleiden bedrijven in de Duitse deelstaten Westfalen en Nedersaksen. Janowitz signaleert acht factoren die bij stagnatie van de melkproductie per koe een rol kunnen spelen.
1. De veestapel is te jong
Veel bedrijven hebben te weinig derdekalfskoeien. Pas in de derde lactatie gaat de energie voornamelijk naar de productie van melk. In de eerste twee lactaties wordt een groot deel van de energiebehoefte in de lichaamsgroei geïnvesteerd. Als koeien het bedrijf te vroeg verlaten, kan het potentieel van de dieren niet volledig worden benut. Pas vanaf de derde lactatie zijn koeien winstgevend.
2. De top wordt niet bereikt
De bedrijfsanalyses van Janowitz laten zien dat koeien de ‘peak milk’ (lactatiepiek) vaak niet halen of dat de persistentie te slecht is. Om producties van 11.000 kg te bereiken moet de piekproductie (tussen de vijftigste en zestigste dag) tussen 49 en 52 kg liggen. Voldoende persistentie betekent dat koeien vanaf de 150ste melkdag hoogstens 100 gram melk per dag minder geven; en niet meer dan 3 kg per maand verliezen.
In de praktijk ontstaan de meest voorkomende problemen door stress en kreupelheid, een niet-afgepaste voeding en ontbrekende concepten voor stofwisselingsziekten. Elk bedrijf heeft punten waaraan het zou moeten werken. Bepaal welke punten dat op het bedrijf zijn en pak ze één voor één op. Op die manier raak je niet verstrikt in een veelheid aan projecten.
3. Gebrekkig koecomfort
Koeien hebben veel rust nodig om door de lactatieperiode heen te komen. Daarom is het belangrijk dat de dieren welbehagen ervaren. Dat lukt met voldoende ruimte, lucht, licht, voer, water, ligtijden en rust. ‘De melk wordt liggend geproduceerd’, luidt het gezegde. Bedrijfsroutines moeten daarom zo georganiseerd zijn dat de koeien na het vreten, drinken en andere bezigheden (zoals de melkbeurt) nog minstens twaalf uur kunnen rusten. Dit betekent dat ze per melkbeurt maximaal één uur buiten het vreet- en liggedeelte mogen zijn. Zorg voor comfortabele ligboxen: creëer bijvoorbeeld voldoende hoofdruimte bij boxrijen tegen stalwanden. Strooi diepstrooiselboxen ook diep in.
4. Hittestress
Voorkom hittestress. Door hittestress dalen de gemiddelde melkproducties van een koppel, ook op lange termijn, en dat beïnvloedt zelfs de volgende lactatie negatief. Let erop dat je de stal niet overbezet, zodat elke koe in haar behoefte kan voorzien. Een stal vol goede koeien is nutteloos als de koeien geen plek kunnen vinden om te liggen of te vreten of van die plek worden verdrongen. Vuistregel: twee uur na het voeren moeten alle koeien in de stal een plek om te liggen hebben gevonden.
5. Vaarzen vallen uit
De voeropname van vaarzen binnen het koppel is een kritiek punt. Vaarzen lopen vaker het gevaar voortijdig de veestapel te verlaten, nog voordat ze aan hun piekproductie zijn toegekomen. Je kunt vaarzen daarom het best in een afzonderlijke vaarzengroep onderbrengen. Ze komen in een voor hen onbekende stal en hebben ook de stress van de geboorte nog niet volledig verwerkt. Bovendien komt het snel tot ‘mobbing’, belaagd worden door koeien die hoger in de rangorde staan.
Als de stal te klein is en de vaarzen direct in het koppel moeten integreren, hebben ze veel ruimte nodig om hun plaats in de rangorde te vinden en om genoeg tijd te hebben om te vreten en te rusten. Daarvoor is een goed doordacht ontwerp van de stal belangrijk. Een automatisch melksysteem moet bijvoorbeeld zodanig worden geplaatst dat er vóór de robot ongeveer 5 tot 7 vierkante meter ruimte is. Dan hebben ook de vaarzen voldoende ruimte tijdens het wachten op hun melking.
6. Te lage drogestofopname
Een rantsoen kan nog zo goed berekend zijn, als niet bekend is hoeveel een koe ervan opneemt, heeft het berekenen ervan geen zin. Het is namelijk belangrijk om te weten wat de drogestofopname van een koe is, vooral in de transitiefase. Controleer de koe voor en na het afkalven extra goed. Observaties hebben laten zien dat koeien met een hoge drogestofopname (15,9 kg) in de vijf dagen voor het afkalven, vervolgens in het eerste derde deel van de lactatieperiode meer melk geven en minder vaak worden afgevoerd dan koeien met een lagere drogestofopname (7,8 kg).
Bovendien ondervonden koeien die na het afkalven meer dan 50 kg aan lichaamsgewicht verliezen, in de transitiefase vaak problemen met de voeropname. De drogestofopname moet daarom minstens eenmaal per maand worden geregistreerd, bijvoorbeeld na elke melkproductiecontrole. Zo kun je controleren of de koeien daadwerkelijk de hoeveelheid drogestof opnemen die is afgestemd op hun melkproductie en het lactatiestadium, en managementfouten voorkomen die voldoende voeropname hinderen.
Voor vaarzen moeten er voldoende vreetplaatsen zijn. Zij vreten vaker dan koeien. Juist voor deze dieren is voldoende ruimte belangrijk, zodat ze ook naast dominante koeien kunnen vreten.
7. Ketose en melkziekte
De grootste veroorzakers van het vroegtijdig verlaten van het koppel (nog vóór het bereiken van hun piekproductie) zijn ketose en melkziekte. Dit zijn ziekten waaruit weer veel andere ziekten en vruchtbaarheidsproblemen voortkomen. Bovendien veroorzaken ze melkproductiedalingen en verminderde persistentie. Eenmalig voorkomen van deze ziekten is al te veel. Bij melkziekte stijgt bijvoorbeeld het risico op ketose, mastitis door E. coli, lebmaagverdraaiing en nageboorteproblematiek.
Om dit te voorkomen moet je in de droogstandsperiode het kaliumgehalte in het voer beperken. In de drie weken voor het afkalven moet het kaliumgehalte in het rantsoen van droge koeien lager dan 15 gram per kg drogestof zijn. Snijmais met 10 tot 12 gram kalium en stro met 10 tot 15 gram kalium voldoen aan deze voorwaarden. Voor droge koeien moet kuilgras worden geproduceerd met maximaal 22 gram kalium per kg drogestof (extensief grasland, geen mest, kaliumarme varkensmest, latere snedes zonder voorafgaande bemesting). Als dit niet werkt, moeten zure zouten worden gebruikt. Normaal gesproken kunnen echter graskuilen worden geproduceerd die slechts 15 gram kalium per kg drogestof bevatten en dus al aan de voorwaarde voldoen. Let wel, controle blijft belangrijk.
Wie een geval van ketose kan voorkomen, vermindert ook de daaruit voortvloeiende ziekten zoals lebmaagverdraaiing, metritis, eierstokcystes en klinische ketose. Let daarom in de transitiefase op het voer en controleer de voeropname. Het risico op ketose is hoger bij koeien die meer dan 60 dagen droog staan, oudere koeien en koeien die een zware afkalving achter de rug hebben. Daarnaast kun je een inschatting maken van het risico op ketose met behulp van de BCS van koeien: een koe met een BCS van boven de 2,5 moet zo snel mogelijk worden drooggezet. Voorkom vette koeien.
8. Te veel kreupele koeien
“In 11.000-literkoppels vind je geen kreupele koeien”, beweert dierenarts Heinz Janowitz. Klauwgezondheid is, behalve van de genetische aanleg en de sterkte van het afweersysteem, in hoge mate afhankelijk van factoren als voer, hygiëne, klauwverzorging en de toestand van de lig- en loopvlakken in de stal.
Een veelgemaakte fout bij de klauwverzorging is dat de klauwen te sterk worden afgesneden. Het is beter om een zooldikte van 8,5 millimeter over te houden. Klauwverzorging moet regelmatig en frequent worden uitgevoerd, bijvoorbeeld bij het droogzetten, op de honderdste lactatiedag en na het scoren van de locomotie (kreupele koeien echter altijd onmiddellijk). Breng van tevoren het aantal risicoplaatsen in de stal terug, zodat überhaupt geen letsel aan de klauwen kan ontstaan. Maak treden, scherpe kanten, wachtruimtes en plekken waar koeien scherp draaien koevriendelijkder met behulp van rubber bekleding.
Het risico op klauwziekten hangt bovendien nauw samen met de BCS. Voorkom lichaamsgewichtsverliezen van meer dan 50 kg. Magere koeien met een BCS onder de 2 ontwikkelen sneller kreupelheid. Met name oudere koeien ontwikkelen bij toegenomen druk op de lederhuid en het klauwbeen snel een zoolbloeding en verdragen het staan op harde oppervlakken slecht. Als we onze koeien ouder willen laten worden, hebben we zachte loopvlakken nodig.
Samengevat
Om melkproducties van 11.000 kg per koe per jaar te bereiken, moeten koeien zo stressvrij mogelijk door de lactatie gaan. Daarvoor hebben ze met name voldoende tijd om te rusten nodig. Controleer regelmatig de drogestofopname. Om koeien zo lang mogelijk in productie te laten blijven en hun piekproducties te laten behalen, moeten stofwisselings- en klauwziekten en de daaruit voortvloeiende ziekten absoluut worden voorkomen.
Het belangrijkst blijven echter continue optimalisatie en het daadwerkelijk doorvoeren van veranderingen. Op topbedrijven zijn de ondernemers en/of bedrijfsleiders nooit tevreden. Ze blijven openstaan voor nieuwe ideeën en proberen voortdurend nieuwe dingen uit. Op die manier verbeteren ze doorlopend de huisvesting en het koecomfort, het voer, het ruwvoer en op lange termijn de prestaties van hun veestapel.
Tabel 1. Aanbevelingen voor de huisvesting van koeien in verschillende lactatiestadia
Diergroep | Periode | Aandeel | Huisvestingswijze |
Far-off | 4 – 6 weken | 10% | Loopstal, ligboxen, wei |
Close-up | 2 – 3 weken | 5% | Strohok met loopvloer |
Afkalvende koeien | 3 – 4% (min. 2%) | Individuele of groepsbox op stro | |
Verse koeien | 3 weken | 5% | Strohok met loopvloer, zachte ligbox |
Hoogproductief | 35 weken | 30% | Ligboxenstal, zachte ligbox |
Laagproductief | 10 weken | 20% | Ligboxenstal, zachte ligbox |
Vaarzengroep | 45 weken | 30% | Ligboxenstal, zachte ligbox |
Janowitz adviseert close-upkoeien, afkalvende koeien en verse koeien in strohokken te huisvesten. Voor de hoog- en laagproductieve groep is een ligboxenstal met een zacht bed in de boxen prima geschikt.
In ’t kort
- Vooral vaarzen hebben veel rust en comfort nodig om stressvrij door de lactatieperiode te komen. Elimineer daarom stressfactoren zoals overbezetting, verdringing en hittestress.
- De drogestofopname moet minstens eenmaal per maand worden gecontroleerd. Past deze bij het lactatiestadium?
- Uit ketose en melkziekte vloeien andere ziekten voort. Controleer daarom de Body Condition Score (BCS) en zorg voor minder ziekteprevalentie.
- Verklein de afvoer wegens klauwproblemen door regelmatige klauwverzorging.
Tekst: Sophie Oehler