Is de koe in de wei beter af dan de koe in stal? En is de melkveehouder beter af zonder weidegang? Een bedrijf met weidegang hoeft economisch niet onder te doen voor een bedrijf zonder weidegang. Maar gebrekkig comfort in de stal kan met weidegang niet ongedaan worden gemaakt.
In de herfst van 2018 werd het zogeheten SAM-project afgerond. Daarin werden de voor- en nadelen van melkproductie met en zonder weidegang intensief onderzocht. 60 melkveebedrijven met gemiddeld 129 koeien (58 tot 527) uit graslandregio’s in Nedersaksen namen deel aan de systeemvergelijking. De melkveehouders stelden hun bedrijfscijfers beschikbaar en werden geïnterviewd. Aanvullend op de onderzoeken op de bedrijven werden ook precisieonderzoeken uitgevoerd.
In het onderzoek werden diverse onderwerpen bestudeerd, onder andere:
- Diergezondheid en welbevinden
- Uiergezondheid en parasitologie
- Voederwinning en nutriëntentekort
- Pensgezondheid en diervoeding
- Duurzaamheid
- Bedrijfseconomie en consumententolerantie
In het project werden 4 bedrijfsgroepen met elk 15 bedrijven gevormd:
- Groep 1: de koeien hebben dagelijks meer dan 10 uur weidegang;
- Groep 2: dagelijks 6 tot 10 uur weidegang;
- Groep 3: dagelijks minder dan 6 uur weidegang;
- Groep 4: geen weidegang.
Alle 60 bedrijven konden in één van deze vier groepen worden ingedeeld, er waren geen bedrijven die in meerdere groepen thuishoorden.
Weidegang is niet voordeliger
Voor de praktijk is het essentieel om te weten of er verschil zit tussen de totale melkproductiekosten bij weidegang en bij jaarronde huisvesting op stal. Om deze vraag te beantwoorden gebruikten de projectmedewerkers een module. Voor ieder bedrijf werden de totale kosten voor de productie van melk berekend. Met het analyseprogramma Agricon van Landbouwkamer Nedersaksen werden de kosten en opbrengsten van ieder bedrijf ingedeeld op basis van de productiemethode. De basis voor deze indeling werd uit de jaarrekeningen gehaald.
De data van 11 tot 13 bedrijven uit groep 1 (meer dan 10 uur weidegang), 13 tot 14 bedrijven uit groep 2 (6 tot 10 uur weidegang), 12 tot 14 bedrijven uit groep 3 (minder dan 6 uur weidegang) en 9 bedrijven uit groep 4 (geen weidegang) werden onderzocht.
Resultaten:
- De verschillende manieren van weiden en volledige huisvesting op stal doen een verschil vermoeden in de ruwvoerkosten en de financiële resultaten (uiteindelijk valt de productie bij de groep zonder weidegang circa 1.000 FECM kilo (vet- en energiegecorrigeerde melk) per koe hoger uit dan bij de groepen die wel worden geweid). Tegen dit vermoeden in blijkt uit de data-analyses dat de ruwvoerkosten per kilo FECM tussen de groepen nauwelijks verschillen. De ruwvoerkosten lagen tussen 7,0 en 8,8 cent per kilo FECM. De bepalende kostenfactoren zijn de kosten voor bewerkingen, waaronder de kosten van de loonwerker, diesel en kosten van eigen machines.
- Dierenwelzijn en bedrijfseconomische efficiëntie gaan hand in hand – een bedrijfseconomisch efficiënt bedrijf stelt ook hoge eisen aan dierenwelzijn. Bedrijven met grote veestapels zijn op het gebied van dierenwelzijn en economie efficiënter dan kleine bedrijven. Dat geldt voor bedrijven zonder en met weidegang.
Wat wil de koe zelf?
Hoe graag willen koeien naar buiten? Ook daar werd in dit project onderzoek naar gedaan op een praktijkbedrijf waar 40 melkkoeien werden geselecteerd die weidegang overdag gewend waren. Na de melkingen werd het hek geopend, de onderzoeksdieren konden zelf kiezen of ze de wei op gingen. Op stal kregen ze dagelijks vers TMR. De koeien gebruikten uiteindelijk 80 procent van de 13 uur die ze maximaal naar buiten konden. ’s Nachts waren ze meer buiten dan overdag. In de loop van het weideseizoen steeg het weidegebruik met 20 procent, mogelijk omdat het gras in het begin van het seizoen meer ruwe celstof bevatte. De gemiddelde productie gedurende het weideseizoen daalde van 30,5 naar 23,6 kilo. Aan het begin van de proef had 50 procent van de dieren gezonde klauwen, aan het einde 70 procent. Halverwege het seizoen waren echter de meeste dieren klauwgezond. Bij beperkt weiden is aanbevolen ’s nachts te weiden. Perceelsingangen en kavelpaden hebben wel onderhoud nodig, zodat dieren met kreupelheid makkelijker tussen stal en wei kunnen wisselen.
Wat is goed voor het welzijn van de koe?
Weidegang wordt vaak met dierenwelzijn in verband gebracht, maar ondervinden weidende koeien echt meer welzijn? Aan de hand van het Welfare Quality Protocol en de MPR-gegevens van 2012 tot 2015 van de melkveebedrijven en door de melkveehouders ingevulde vragenlijsten over weidegang, werd het welzijn van alle groepen gescoord. Op 20 bedrijven, uit iedere groep 5, werden de klauwen aan het begin en einde van het weideseizoen onderzocht op lengte, hardheid en aandoeningen.
Meer uren weidegang leverde minder kreupele dieren en dieren met kale plekken. In de groep zonder weidegang werden meer kreupele koeien geteld dan in de andere drie groepen samen. Ook ernstige Mortellaro kwam bij deze groep het meest voor. In de winter werden deze verschillen niet gezien. Op bedrijven met weidegang hadden in de zomer veel dieren gemiddeld een te lage BCS.
De koeien in groepen 1 en 2 met meer dan 6 uur per dag weidegang, produceerden gemiddeld 1.000 kilo minder melk. Alleen bij de groep met de meeste weidegang steeg het celgetal in de zomer niet.
Weidegang in de zomer is geen alternatief voor een slechte stal in de zomer. Na de winter werden tussen de groepen namelijk geen verschillen meer gezien. De ideale weidegangtijd per dag kon niet worden vastgesteld uit de gegevens van de verschillende systemen.
De samenleving wil koeien in de wei. Onder weidende koeien komt minder kreupelheid voor dan bij koeien die op stal blijven. Voor wat de uiergezondheid en de energiebalans betreft, is de koe die op stal blijft beter af.
De maatschappij associeert weidegang met dierenwelzijn. Weidegang is echter geen oplossing voor een slechte stal. Met een goede stal kan echter ook een hoog dierwelzijnsniveau worden behaald.
Economisch gezien kunnen bedrijven met weidegang het net zo goed doen als bedrijven zonder weidegang.
Weidende koeien nemen minder voer op en verbruiken meer energie. De productie daalt uiteindelijk.
Natte percelen beïnvloeden de uiergezondheid van weidende koeien negatief.
Weidende koeien nemen niet alleen minder voer op, ze verbruiken ook meer energie.
In ’t kort
Koeien gan liever ’s nachts naar buiten, is meerdere malen uit onderzoek gebleken. Gedurende het weideseizoen gingen in deze studie steeds meer koeien naar buiten. Mogelijk vanwege het lagere gehalte ruwe celstof in het gras later in het jaar.
Weidegang en uiergezondheid
Ook de uiergezondheid van de vier groepen werd geanalyseerd aan de hand van de MPR-uitslagen en een vragenlijst. Wel of geen weidegang blijkt nauwelijks van invloed op uiergezondheid. Afzonderlijke factoren op het gebied van weidegang beïnvloeden de uiergezondheid wel:
- Modderig weiland en kavelpaden verhogen het risico op uierontsteking;
- Als de stalhygiëne zeer goed is, maar weidegang wordt toegepast, begrenst weidegang waarschijnlijk de verbetering van de uiergezondheid;
- Droge koeien weiden tussen mei en september heeft ten opzichte van geen weidegang een positieve invloed op de uiergezondheid;
Jongvee dat vanaf de zesde levensmaand geweid wordt heeft later, na afkalven, het laagste aantal nieuwe infecties. Weidegang van kalveren tot drie maanden leidt echter tot het tegenovergestelde.
Bij meer dan 6 uur weidegang per dag (groep 1 en 2) kwam minder vaarzenmastitis voor dan bij niet weiden. Als vaarzen meer dan 7 maanden worden geweid, leidt dat echter ook tot het tegenovergestelde.
Voor het weiden worden bij voorkeur droge percelen gebruikt. Als de weides door slecht weer nat zijn en de koeien voor de grasopname niet naar buiten hoeven, is binnenhouden aanbevolen.
Van TMR naar vers gras Welke effecten heeft de snelle omschakeling van TMR naar op weidegang gebaseerde voeding van hoogproductieve koeien?
Ieder jaar dezelfde uitdaging: de koeien moeten van het energierijke en stabiele rantsoen met ruw- en krachtvoer over op weidegang. Vaak vallen daardoor de productie en lichaamsconditie terug en ontstaan verteringsproblemen. Op de wei kunnen de koeien immers niet zo gebalanceerd worden gevoerd.
In een 12 weken durend weidegangonderzoek met 53 melkkoeien (163 dagen in lactatie) werd onderzocht welke effecten de overgang van stalvoeding op snel verteerbaar en energierijk weidegras heeft bij volledig weiden, als tijdens het weideseizoen per dier dagelijks 4,5 kilo drogestof uit krachtvoer wordt gevoerd.
Bij het begin van het onderzoek in het voorjaar zaten de deelnemende koeien gemiddeld in de tweede lactatie (2,1). Het gemiddelde lichaamsgewicht was 618 kilo, de BCS 2,9 en de melkproductie 28,8 kilo. De 53 koeien werden verdeeld in een groep met 31 opgestalde dieren en 26 dieren die weidegang kregen. Zes koeien in de weidegroep en vijf koeien zonder weidegang kregen een pensfistel.
Het perceel dat voor het onderzoek werd gebruikt was 6,5 hectare groot en werd verdeeld in weidepercelen van 1,6 hectare. Vanaf de vijfde onderzoeksweek werd wekelijks tussen de percelen geroteerd. Bij inscharen was de grashoogte circa 7 centimeter en bij uitscharen zo’n 14 centimeter.
De koeien in de stal kregen eenmaal per dag een TMR met 35 procent kuilgras, 35 procent snijmais en 30 procent krachtvoerproducten. Bij het begin van de overgang op weiden kregen de weidekoeien in week 2 drie uur gelegenheid tot grazen en in de weken 3 en 4 konden ze 12 uur per dag grazen. Vervolgens werden ze naar stal gehaald en beschikten de dieren over ad libitum TMR. Na het melken kregen de weidende dieren 4,5 kilo drogestof uit krachtvoer, verdeeld over twee voerbeurten. Het krachtvoer bestond uit gerst, tarwe en mais in gelijke aandelen en een mineralenmengsel. De belangrijkste onderzoeksresultaten:
De overgang van TMR op weidegang resulteerde in minder voeropname op de wei, wat werd bevestigd door minder pensinhoud (zowel drijvende inhoud als bezonken inhoud);
De overgang op weidegang ging gepaard met meer lichaamsactiviteit, de koeien spendeerden meer tijd aan het opnemen van voer en minder aanliggen, wat gepaard gaat met herkauwen. De koeien in de groep die de hele dag weidde, namen in deze periode 18 kilo drogestof op waarvan 4,5 kilo uit krachtvoer. De koeien die TMR kregen namen 3 kilo drogestof meer op.
De lagere voeropname leidde tot minder energieopname en een energietekort tijdens de overgang op weiden. Dat uitte zich in een tijdelijke verlaging van de BCS, het lichaamsgewicht en het lichaamsvet en uiteindelijk ook tot minder melkproductie vergeleken met de groep koeien die op stal bleef. In vergelijking tot het TMR was het energiegehalte in het weidegras 11 procent lager. Na enkele weken volledige weidegang trokken BCS en lichaamsgewicht weer bij tot de beginwaarden.
Tips: koeien moeten stapsgewijs worden omgezet van TMR op weidegras. Een overgangsfase van drie weken is aan te bevelen. Daarin moet de hoeveelheid krachtvoer en ruwvoer per week verlaagd worden en de weideduur verhoogd. Volledige weidegang past beter bij koeien die de lactatiepiek hebben gehad. De energiebalans wordt door weidegang negatiever door minder energieopname en meer energiebehoefte doordat koeien meer bewegen.