Een simpele sneeuwbaltest toont aan of het uitgedoseerde rantsoen het juiste vochtgehalte heeft. Valt de bal, na in de handen samendrukken, weer losjes uit elkaar, dan is het drogestofgehalte juist. In dit artikel zet Elite enkele ‘tools’ op een rij om snel het drogestofgehalte te controleren.
Voor elke rantsoenberekening zijn exacte waarden nodig. Het drogestofgehalte in een kuil kan na een paar dagen al flink verschillen, afhankelijk van het gewas, de snede en het geoogste oppervlak. Ook het weer kan de waarden veranderen. Als het regent zit er als gauw meer vocht in het open deel van de kuil. De koeien krijgen dan tot tien procent minder drogestof binnen als je voert op gewicht en dat leidt tot verlies aan melkproductie. Hoge temperaturen kunnen daarentegen leiden tot meer drogestof in het ontblootte deel van de kuil. Droger voer bindt de meelbestanddelen minder. Dat maakt het selectief vreten makkelijker voor de koeien.
Wekelijks drogestofgehalte bepalen
Alleen als het drogestofpercentage van een kuil recent is vastgesteld, weet je zeker dat de berekende drogestofgift ook daadwerkelijk gevoerd wordt. Is het rantsoen bijvoorbeeld vochtiger (lager drogestofgehalte), dan waarvan is uitgegaan in de berekening, dan krijgen de koeien te weinig drogestof. Wordt bij het laden alleen op massa gelet en niet op percentage drogestof, dan wordt vanzelfsprekend meer water en minder drogestof gevoerd. Daardoor verandert ook de verhouding in aandelen ruwvoer en krachtvoer met als gevolg een verhoogd risico op pensacidose. De voergang is dan bovendien eerder leeg.
Als de kuil te ver ontdekt is (meer dan een meter), dan daalt het drogestofpercentage als het regent.
Bij een verhoging van het drogestofpercentage wordt het rantsoen daarentegen verrijkt. Dat zal resulteren in meer restvoer. Daarom is wekelijks controleren van het drogestofpercentage van de kuil aanbevolen. Alleen dan weet je zeker dat het TMR overeenkomt met het berekende rantsoen en geen grote afwijkingen in voeropname of hoeveelheid restvoer ontstaan.
Airfryer: snel resultaat
Als je iedere week het drogestofpercentage wil controleren, heb je een snelle en makkelijke methode nodig. De airfryer is hiervoor geschikt en geeft snel en nauwkeurig resultaat. Het apparaat dient eigenlijk om levensmiddelen te bakken zonder vet, maar je kunt er een voermonster in een halfuur mee drogen. Tip: Begin met een voermonster van 100 gram, dan hoef je na het drogen het drogestofpercentage niet meer te berekenen. Sommige coöperaties, loonwerkers en dierenartsenpraktijken beschikken over een minilaboratorium om drogestofpercentages snel vast te stellen.
Streefwaarden
De streefwaarde voor het drogestofpercentage van een rantsoen is afhankelijk van het jaargetijde. In basis moet het drogestofpercentage van een rantsoen tussen 38 en 42 procent liggen. Afhankelijk van het weer, droogt een rantsoen in 24 uur tijd sterk in. Vochtrijke rantsoenen broeien sneller in de zomer.
Is het drogestofpercentage te hoog, dan kan water worden toegevoegd. Dit kan worden meegenomen in de rantsoenberekening. Als water wordt toegevoegd aan het rantsoen, gaat het meestal om zes tot acht liter water per koe per dag. Vergeet het droogstandsrantsoen niet. Als deze een hoog aandeel stro bevat, moet vaak 5 tot 6 liter water worden toegevoegd.
Is het rantsoen te nat, dan wordt het slechter opgenomen. Koeien hebben een puntige tong en houden niet van plakkerig voer. Vochtige rantsoenen vervuilen bovendien de voergang meer in de loop der tijd. Dat geeft op een gegeven moment een bepaalde geur af waardoor de koeien slechter zullen vreten.
Het ideale drogestofgehalte van een rantsoen ligt tussen 38 en 42 procent. Te hoge en te lage waarden hebben een negatief effect op de melkproductie en diergezondheid.
Samenvatting
Controleer wekelijks het drogestofgehalte van de ruwvoeders en de rantsoenen. Neem de gemeten waarden over in het mengprotocol, zodat je altijd weet dat je niet teveel of te weinig voert en zo ook kunt nagaan hoeveel drogestof de dieren hebben opgenomen. Werken met actuele gegevens is het begin van professionelere monitoring.
Tekst: Marion Weerda