Magazine | Premium | Veevoer

Stressvrije transitievoeding

Alleen met rantsoenen die zijn aangepast aan de behoeften van de koe tijdens de transitiefase, is ongewenste stress vermijdbaar. De werkelijke voeropname controleren is daarom doorslaggevend.

De overgang van hoogdrachtigheid naar lactatie is een gevoelige fase in het leven van de koe. Daarom is het belangrijk haar aan zo min mogelijk stress bloot te stellen. In de voeding zijn daarvoor vier knoppen waaraan kan worden gedraaid: een rantsoen dat is samengesteld om te herkauwen, voldoet aan de energiebehoefte, de DCAB ter preventie van melkziekte en de voeropname in het algemeen.

Niet te weinig structuur

In de transitiefase van de koe is het net als in elke andere lactatiefase van groot belang het rantsoen aan de behoefte aan te passen. Dat voorkomt problemen met de pensfermentatie, vooral (subklinische) acidose. De zwakke punten in het rantsoen kunnen zijn: te weinig structuurwerkzaamheid (te laag aandeel NDF), te grote hoeveelheden makkelijk verteerbare koolhydraten (zetmeel en suiker) in de lactatiestart of te weinig ruwvoer in het rantsoen. Ook selectief vreten kan bijdragen aan onder andere storingen in de pens.

Energieaanbod naar behoefte

Zoals in alle lactatiefases moet ook tijdens droogstand en vers – oftewel de transitie – de energievoorziening zoveel als mogelijk worden afgestemd op de behoefte van de koe. Daarbij is het belangrijk, naast het reduceren van de negatieve energiebalans, zo vergaand als mogelijk het rantsoen aan te passen aan de lichaamsconditie. Zo kan het ketoserisico (geen vervetting voor afkalven) respectievelijk het risico op verstoringen van de vet- en energiestofwisseling in de lactatie worden ingedamd.

Voeren naar lichaamsconditie is bij tweefasige droogstandsvoeding makkelijker te realiseren dan bij eenfasige droogstandsvoeding. Bij eenfasige droogstandsvoeding zouden de koeien krap onder de gewenste lichaamsconditie bij afkalven de droogstand in moeten gaan, omdat ze vaker energie over hebben (meer opname dan behoefte). Dit aspect mag echter niet het enige argument zijn voor een van de twee droogstandsvoedingstrategieën. Het moet ook in de arbeidsroutine opgelost kunnen worden.

DCAB: voer analyseren

In de laatste 14 dagen voor de afkalving is de DCAB (kationen-anionen-balans) belangrijk voor het voorkomen van melkziekte. Daar komt nog bij dat met een groter wordende DCAB-waarde (kationenoverschot) een metabolische alkalose (tegenovergestelde van acidose) in de hand wordt gewerkt en daarmee stijgt het melkziektegevaar. Een lage of zelfs negatieve DCAB-waarde duidt daarentegen op anionenoverschot (melkziektegevaar daalt).

In de praktijk zijn er verschillende concepten om in de voorbereidingsfase te werken met de kationen-anionen-balans. Kies je voor een gemiddelde DCAB-waarde van 100 tot 200 meq per kilo drogestof, dan moet het calciumgehalte op ongeveer 6 gram per kilo drogestof liggen. Als een anionisch rantsoen gevoerd wordt (gebruik van zure zouten, 0 tot 100 meq per kilo drogestof) moet in ieder geval de pH-waarde van de urine worden gecontroleerd. Het calciumgehalte moet dan op circa 12 gram per kilo drogestof worden afgeregeld. Bij de DCAB-berekening moet altijd worden gewerkt met voeranalyes van het eigen ruwvoer. De waarden kunnen per voerpartij namelijk enorm verschillen.

Doel: 15 kilo drogestof

Een ander, zeer belangrijk, streven is het bereiken van een hoge drogestofopname in de transitiefase. Ook voor de afkalving zouden koeien voldoende voer moeten opnemen. Het doel is 13 kilo, maar beter nog 15 kilo drogestof per dag.

De voeropname is onder meer te beoordelen aan de hand van de hongergroeve van de koe. Koeien dienen voor de afkalving een hongergroevescore van 4 (amper te zien) te hebben en na de afkalving van 3. Op het Duitse proefbedrijf ZTT Iden wordt de hongergroeve van alle koeien in de laatste week voor, en de eerste week na het afkalven regelmatig gecontroleerd. Valt een koe in deze controle op door een amper gevulde hongergroeve, dan wordt ze op ook op andere kenmerken onderzocht om de oorzaak te achterhalen.

Belangrijk voor een goede drogestofopname is naast het rantsoen natuurlijk ook dat koeien voldoende voer kunnen opnemen (minstens een een-op-eenverhouding tussen koeien en plekken aan het voerhek). Lukt het niet de drogestofopname te verhogen, dan kan nog de dierenarts geraadpleegd worden om maatregelen te treffen die de voeropname kunnen verbeteren.
Hoe belangrijk voeropname bij de verse koeien is, blijkt uit studies uit Iden. Koeien die niet genoeg vraten, dus minder dan 11 kilo drogestof per dag, hadden vaker last van stofwisselingsaandoeningen.

Tabel 1. Lage drogestofopname: stofwisseling ontspoort

Onderzoek Drogestofopname (n = 473 koeien)
Periode Voeropname in de laatste vijf dagen voor de afkalving in kg DS
gering hoog
1 7,9 15,1
2 9,5 (+1,6) 15,8 (+0,7)
3 10,5 (+2,7) 16,8 (+1,7)
Onderzoek Afvoer na stofwisselingsaandoening in eerst derde deel eerste lactatie in %
Periode DS-opname gering DS-opname hoog
1 22 0
2 11 0
3 6 0

In een onderzoek op het proefbedrijf in Iden (D) bleek dat koeien die minder drogestof opnemen vaker stofwisselingstoornissen hebben.

Tekst: Birte Ostermann-Palz, samenvatting van de lezing ‘voerstress verminderen’ van Elite-conferentie 2020 (D).

Je hebt zojuist een Premium-artikel gelezen.
Het aantal premium-artikelen dat je kunt lezen is beperkt. Wil je meer Premium lezen? Maak dan een gratis profiel aan.
Dit artikel komt uit vakblad Elite Lees meer uit deze uitgave
Dit Premium-artikel krijg je cadeau. Onbeperkt lezen? Nu proberen
Meer over:
Veevoer
Deel dit bericht: Facebook Twitter LinkedIn

Elite Nieuwsbrief

Nieuwsbrief Wil je ook de wekelijkse nieuwsbrief ontvangen en op de hoogte blijven van de ontwikkelingen op het gebied van melkvee?