Ondanks een optimale hoeveelheid biest, van goede kwaliteit, kunnen kalveren ziek worden. Dat stoort de ontwikkeling. Een ijzertekort kan de oorzaak zijn.
Na de geboorte dienen kalveren zo snel en goed mogelijk te worden voorzien van alle noodzakelijke voedingsstoffen. De aanbeveling is de eerste ‘biestmaaltijd’ in de eerste 60 minuten na de afkalving aan te bieden, ad libitum of minstens 3 liter. De biest moet vanzelfsprekend van goede kwaliteit zijn. Ook als deze aanbevelingen tot in de puntjes worden opgevolgd en dus ruim afdoende immunoglobuline is opgenomen, kunnen kalveren nog ziek worden. Dat komt vooral doordat kalveren vrijwel zonder ijzerreserve ter wereld komen. Ook in biest zit nauwelijks ijzer. Hoewel ijzertoediening bij pasgeboren biggen de standaard is, wordt dit in de kalveropfok meestal achterwege gelaten. Dat kan zwaarwegende gevolgen hebben. IJzer is immers een centraal element van de immuunafweer en heeft een functie in onder meer de vorming van hemoglobine en de zuurstoftoevoer. Bij een ijzertekort worden de bloedvorming en de productie van antilichamen verstoord. Dat kan de vatbaarheid voor ziekten verhogen, en dat correleert weer met verminderde groei.
Hoeveel ijzer hebben kalveren ‘bij zich’?
Op de tweede levensdag moet het ijzergehalte in het bloed van de kalveren minstens rond 20 µmol/l zijn. Onderzoeken aan de technische universiteit in Soest (D) hebben aangetoond dat kalveren dat aanbevolen minimale ijzergehalte vaak niet halen. In de studie werden op zeven melkveebedrijven meer dan 180 kalveren onderzocht. Slechts één op drie had voldoende ijzer in het bloed. Tweederde van de kalveren kampte met een licht tot zwaar ijzertekort. Enkele kalveren hadden niet meer dan een zesde van de aanbevolen hoeveelheid ijzer in het bloed. Deze bevindingen komen overeen met andere onderzoeken (Bostedt 2002, Hofgut Neumühle 2011).
Het onderzoek maakte bovendien duidelijk dat kalveren meestal met bloedarmoede ter wereld komen, in dit geval anemie (tekort aan erytrocyten en daarmee aan hemoglobine). Problematisch is dat een ijzertekort aan de buitenkant niet zichtbaar is. Bovendien laten melkveehouders hier maar zelden bloedmonsters op onderzoeken. Tekorten worden meestal dus niet zichtbaar. Verdere gevolgen, bijvoorbeeld verhoogde vatbaarheid voor infecties en minder groei, herleiden veehouders vaak niet tot een tekort in de ijzervoorziening.
Enkel (kunst)melk is niet toereikend
Alle onderzochte kalveren kregen relatief snel na de geboorte biest, de meeste ad libitum. Het ijzertekort was dus niet het gevolg van de verstrekking van te weinig biest. Klaarblijkelijk is het ijzergehalte in biest te laag. Onderzoeken maken duidelijk dat biest en vervolgens volle melk een te laag ijzergehalte (0,5 milligram per liter) hebben om het kalf er voldoende mee te voorzien. De ijzerbehoefte van een kalf ligt op circa 100 milligram per dag. Bij een dagelijkse opname van circa zes liter biest of volle melk kunnen kalveren zo’n drie milligram ijzer opnemen, veel te weinig dus. Ook als een kalf enkel koemelk krijgt, krijgt het veel te weinig ijzer binnen.
Wat de natuurlijke oorzaak is van de hoge ijzerbehoefte van het kalf en het lage ijzergehalte in melk, is nooit eenduidig opgehelderd. Er zijn enkel vermoedens. Bijvoorbeeld dat de fokkerij het ijzergehalte in de melk verdund heeft of dat kalveren van wilde runderen via vervuilde spenen aarde binnenkrijgen dat een aanzienlijk hoger ijzergehalte kan hebben dan melk.
Meer ijzer, meer productie
In kunstmelk kan het ijzergehalte hoger liggen dan in koemelk. Toch kan ook kunstmelk niet het ijzertekort in de eerste levensdagen ondervangen. Correct aangemaakte kunstmelk bevat minstens 30 milligram ijzer per liter, de voorgeschreven ondergrens voor de bijmenging van ijzer. Optimaal is echter een ijzergehalte van 100 milligram per kilo in kunstmelk. Plantenbestanddelen zijn ook goede ijzerbronnen, maar hebben wel sterke schommelingen in de gehalten en zijn enkel geschikt voor kalveren van 14 dagen en ouder. De extra ijzergift via de kunstmelk dekt de dagelijkse ijzerbehoefte voor het hernieuwen van bijvoorbeeld rode bloedlichamen (erytrocy ten) wel af, maar dat voor de vorming van antilichamen niet volledig.
Samengevat zijn kalveren na de geboorte dus onvoldoende beschermd omdat het bloed te weinig ijzer bevat om de immuunafweer te activeren. Bovendien beperkt dit de groei van de kalveren. In het onderzoek bleek uit de beoordeling van de prestaties van kalveren van 14 dagen, dat kalveren die naast de biest extra ijzer kregen, duidelijk meer groeiden (meer dan 850 gram per dag). Kalveren die geen extra ijzer kregen groeiden circa 600 gram per dag.
De volgende effecten werden gerapporteerd:
- Duidelijk meer groei per dag (meer dan 850 gram) dan de kalveren in de groep die geen aanvullend ijzer kregen (600 gram groei per dag).
- Een dubbel zo hoog ijzergehalte in het bloed (34 µmmol/l) bij de kalveren die extra ijzer kregen.
- In de controlegroep werden drie keer zoveel dieren ziek.
Biest zou moeten worden aangevuld met toediening van ijzer en andere sporenelementen (bijvoorbeeld seleen, koper, kobalt). De kosten daarvan zijn minder dan een euro per kalf. Hierop bezuinigen zou dus duur kunnen uitpakken. Als het kalf eenmaal een koe is, valt er niets meer te corrigeren. Daar komt bij dat veelvuldige ziektegevallen onder kalveren veel geld kosten.
Uit onderzoeken is gebleken dat zowel de orale toediening van ijzer alsook via injectie, leidt tot duidelijke verhoging van het ijzergehalte in het bloed. Door de toediening van extra ijzer kan het kalf vanaf de eerste levensdag het immuunsysteem zo goed mogelijk opbouwen. Dat betekent echter niet dat andere maatregelen niet van belang zijn, denk aan het tijdig verstrekken van geschikte biest en goede huisvesting. Het kalf zal zo goed mogelijk ontwikkelen als aan alle randvoorwaarden is voldaan.
Eerste 40 levensdagen
belangrijkst Naast de effecten die in de eerste 14 levensdagen bereikt kunnen worden, zijn een optimale huisvesting en verzorging in de eerste 40 levensdagen van het grootste belang. In de eerste 40 dagen vindt namelijk nog celvermeerdering plaats, daarna alleen nog celvergroting. Hoe gezonder het kalf, hoe beter de celvermeerdering.
Dat betekent dat volwassen dieren met een gelijk lichaamsgewicht over een verschillend aantal lichaamscellen kunnen beschikken. Meer cellen betekent een competentere stofwisseling en daarmee een hoger productiepotentieel. Hierdoor wordt het productiepotentieel al vroeg in het leven van het dier bepaald. Tekortkomingen in voeding, ijzer, sporenelementen en huisvesting kunnen later niet meer gecorrigeerd worden.
Tekst: Sophie Oehler