Dit artikel werpt een internationale blik op de verschillende classificatiemethoden voor ki-stieren en geeft je belangrijke tips om koeien te fokken die bij het robotmelken passen.
Bij de hoofdfoto: De speenlengte en de plaatsing ervan zijn onderscheidende kenmerken voor de robotgeschiktheid van koeien dan wel ki-stieren. Het zijn individuele kenmerken die meewegen in de meeste fokwaarden voor robotgeschiktheid van een ki-stier. Foto: Christine Stöcker-Gamigliano
Bij de overstap op automatisch melken moeten veel facetten binnen het bedrijf worden aangepast. Dat geldt ook voor de fokkerij. De veestapel moet immers passen bij het melksysteem. Naast speenplaatsing, uierdiepte en melkbaarheid zijn ook het fundament en het karakter van de koeien onderscheidend bij succesvol robotmelken.
Weg naar AMS-geschikte veestapel
Om op korte termijn koeien in je stal te krijgen die zich goed door robots laten melken, kun je de ongeschikte dieren uitselecteren en geschikte koeien terugkopen. Op lange termijn is het vooral belangrijk om bij het kiezen van de stier bij de koe nauwlettend oog te hebben voor relevante kenmerken. Je kunt hiervoor kijken naar verschillende kenmerken van ki-stieren die eigenschappen vererven die belangrijk zijn voor automatisch melken. De daadwerkelijke keuze voor de kruising moet doelmatig worden gemaakt aan de hand van dierindividuele kenmerken.
De juiste stieren inzetten
Veel fokkerijorganisaties hebben bijzonder geschikte robotstieren in hun catalogus staan. In de regel worden ze geselecteerd aan de hand van grenswaarden voor bepaalde kenmerken waaraan een stier moet voldoen om ‘robotgeschikt’ te zijn. Een stier kan de aanduiding ‘robotgeschikt’ ook weer verliezen als een stier zich niet bewijst in de praktijk. De samenstelling van een AMS-fokwaarde alsook de criteria voor de aantekening ‘robotgeschikt’ verschillen enigszins per fokkerijorganisatie.

1. ‘RZ Robot’ (Duitse fokkerijorganisaties): Het kenmerk RZ Robot voor Holstein-stieren is van de Duitse fokkerijorganisaties en dient ter oriëntatie om robotgeschikte stieren in één oogopslag te herkennen. Om de aanduiding RZ Robot te krijgen, moeten de stieren voor drie kenmerken voldoen aan grenswaarden voor de kenmerken melkbaarheid en speenlengte ≥ 94 en speenplaatsing ≤106. Voor het kengetal ‘RZ Robot’ wordt naast de zuivere aanduiding ook een relatieve fokwaarde aangegeven. Deze wordt berekend volgens de weging van de individuele kenmerken en de fokwaarden daarvan. Hier bestaat nog een andere grenswaarde: de berekende RZ Robot moet minstens een waarde van 107 hebben. Zo niet, dan wordt het kenmerk niet opgenomen bij de betreffende stier. In principe geldt hier des te hoger de waarde RZ Robot, des te meer geschikt is de stier voor automatische melksystemen. In figuur 1 is de weging van de kenmerken binnen ‘RZ Robot’ afgebeeld.
2. Robotgeschiktheid (CRV): De aanduiding ‘robotgeschikt‘ voor stieren van het Nederlandse CRV kan als hulpmiddel dienen om allround stieren te vinden die bij het koppel passen en vooral bij het melksysteem. Voor deze stieren gelden als grenscriteria voor de aanduiding ‘robotgeschikt’: melkbaarheid en speenlengte ≥ 94, speenplaatsing achter ≤ 108, uier totaalscore ≥ 100, uierbodem 96 en 130. Voor fundament geldt ≥ 106, voor celgetal ≥ 100. Naast de kenmerken die meewegen voor het Duitse kenmerk RZ Robot worden bij robotgeschiktheid ook het kenmerk uierbodem en CRV Efficiëntie in robotgeschiktheid geïntegreerd. Met het kenmerk ‘uierbodem’ wordt de afstand tussen spronggewricht en uierbodem bedoeld. CRV Efficiëntie beschrijft de melkproductie, gebruiksduur en voerefficiëntie gedurende het leven van een koe. In figuur 2 is de weging van verschillende kenmerken in de robotgeschiktheidsaanduiding afgebeeld.
3. RobotPRO (WWS): De stieren van de Amerikaanse fokkerijorganisatie WWS krijgen de AMS-aanduiding RobotPRO, een fokwaarde in de Amerikaanse stierencatalogussen die uit meerdere kenmerken wordt berekend. De grenzen die voor de onderscheiding RobotPRO worden aangehouden zijn als volgt: Melkbaarheid ≥ 94, speenlengte en –paatsing ≤ 106 op Duitse ≤ 0,5 op Amerikaanse basis, zowel bij de speenplaatsing voor als achter.
4. ‘Robot Ready‘ (Semex): Ook bij de Canadese onderneming Semex worden robotgeschikte inseminatiestieren gekenmerkt, met het bijschrift Robot Ready. De stieren moeten aan de volgende criteria voldoen: Melkbaarheid ≥ 98, melktemperament ≥ 95, uierscore ≥ 2, uierdiepte > -2, speenlengte tussen -6 en +10 en de speenplaatsing > -4 alsook achter -7 en +4. Daarbij komen de bereiken uiergezondheid en fundament met de criteria: celgetal ≤ 2,99, mastitisresistentie ≥ 100, fundament ≥ 0 en de achterbeenstelling ≥ 2.

Nieuw: fokwaarde voor uierbodem
Een ander belangrijk kenmerk voor automatische melksystemen is de verhouding van voor- en achteruier, de uierbalans dus. Vooral koeien met ‘lastige’ vooruiers kunnen vaak slecht worden aangesloten door de melkrobot doordat de camera de achterste spenen vaak slecht kan vinden.
Sinds de fokwaardeschatting van december publiceert Semex met het kenmerk ‘uierbodem’ een fokwaarde voor uierbalans. Deze werd ontwikkeld in Canada. Een uierbodemfokwaarde van 0 betekent dat voor- en achteruier nagenoeg op dezelfde hoogte hangen (optimaal). De spreiding in de score loopt van -15 (lastige achteruier) tot +15 (lastige vooruier). De erfelijkheid is met 21 procent relatief hoog. In de toekomst zal dit op zichzelf staande kenmerk ook als grenscriterium voor Robot Ready dienen.
Bij het robotras Brown Swiss is de uierbalans al lange tijd een officieel kenmerk, dat vooral door robotbedrijven kan worden ingezet om keuzes te maken voor wat betreft de kruisingen. In Duitsland beschrijft het kenmerk ‘uierdiepte’ enkel de afstand van uierbodem tot spronggewricht. Bij CRV wordt dit kenmerk beschreven met het kenmerk ‘uierbodem’.

Ook voor Fleckvieh?
Bernhard Luntz van LfL Beieren (D) heeft de wens voor een robotfokwaarde voor Fleckvieh-koeien. “De data die de robots zelf verzamelen kunnen veel aanknopingspunten opleveren om de problemen bij automatisch melken van Fleckvieh op te sporen en de foktechnische antwoorden erop”, aldus Luntz. De data zijn voorhanden en zouden dus gebruikt moeten worden om fokwaarden te ontwikkelen. Luntz sluit dan ook niet uit dat er in de toekomst zo’n waarde voor Fleckvieh zal zijn. Er zijn al ki-organisaties die hun robotgeschikte Fleckvieh-stieren een aanduiding meegeven op de stierenkaart, bijvoorbeeld CRV en BVN.
Voorbeeld 1: ‘Robotgeschikt’ (CRV)
Nieuw: Sinds december 2020 kenmerkt CRV de uitermate robotgeschikte Fleckvieh-stieren met het icoon ‘robot’. Aan de hand van een formule wordt voor alle Fleckvieh-stieren een waarde uit verschillende individuele kenmerken en de mate waarin ze meewegen berekend. Wijst een stier een waarde van 120 of meer uit, dan krijgt deze het roboticoon. De waarde van 120 geldt dus als minimumeis. In het kenmerk wegen mee: Melkbaarheid (5%), fundament (15%), kg melk (10%), persistentie (15%), uiergezondheid (10%), uierbodem (10%), speenlengte (7%), speendikte (3%), speenplaatsing voor (10%), speenplaatsing achter (10%) en speenstand achter (5%).
Voorbeeld 2: ‘Melkrobot’ (BVN)
Een voorbeeld voor de aanduiding van Fleckvieh-stieren die voor het robotmelken relevante kenmerken vererven, is geïntroduceerd door de ki-vereniging Neustad a.d. Aisch (BVN). De grenswaarden voor de aanduiding ‘melkrobot’ bestaat al meer dan vijftien jaar en is in de loop der jaren regelmatig aangepast. Volgens een woordvoerder dient de aanduiding ‘ter informatie’ voor de melkveehouder.
Acht tips voor doelmatig fokken
1. Fokdoel: Bij bedrijven met automatische melksystemen zijn goede uiers en stabiele fundamenten nog relevanter dan bij conventionele melksystemen. Desalniettemin blijft het bedrijfsindividuele fokdoel, en daarmee de zwakke punten van de eigen veestapel, voorop staan. “Het koppelspecifieke fokdoel moet de basis zijn. De robotfokwaarde dient ter oriëntatie”, aldus Ralf Masbaum van CRV.
2. Voorselectie: De aanduiding voor robotgeschiktheid dient hoofdzakelijk om stieren te kunnen voorselecteren. Een melkveehouder met een AMS kan het grote stierenaanbod aan de hand van het criterium inperken. Maar: “Sluit niet per definitie alle stieren uit die niet als robotgeschikt zijn aangemerkt. Ook een stier die net een punt onder het criterium uitkomt, kan voor een individuele koe zeer geschikt zijn”, vertelt Stef Verwaaijen van Semex.
3. Individuele kenmerken: Bij het kruisen (van individuele dieren) zou je, naast naar algemene criteria zoals een hoge totale fokwaarde, uiteindelijk moeten kiezen op basis van op zichzelf staande kenmerken. Dat geldt ook zeker voor robotrelevante kenmerken. Over de juiste kruising kan aan de hand van genomische data en/of door visuele waarnemingen van koeien worden besloten.
4, Betrouwbaarheid: Voor robotfokwaarden wordt geen betrouwbaarheid vermeld. Die is ook niet relevant. De fokwaarden berusten op meerdere individuele fokwaarden die alle wederom een eigen mate van betrouwbaarheid hebben. Bij dochtergeteste stieren is de betrouwbaarheid van de individuele kenmerken hoger dan bij jonge stieren met enkel genomische fokwaarden. Als jonge stieren ingezet worden, moet derhalve altijd afgewisseld worden.
5. Fokprogramma: De robotfokwaarde alsook de relevante individuele kenmerken kunnen in fokkerij-adviesprogramma’s bedrijfsindividueel afgewogen worden. In de programma’s is het mogelijk individuele kenmerken toe te voegen of uit te schakelen. Christoph Niehues-Pröbsting van de RUW appelleert: “Vooral voor bedrijven die hun dieren genotyperen en bedrijven die fokkerij-adviesprogramma’s gebruiken, zijn individuele kenmerken des te belangrijker.”
6. Koefamilie: Naast uier- en fundamentskenmerken spelen ook het karakter en het melkgedrag van koeien een rol bij hoe goed ze functioneren in de melkrobot. Ondanks dat melktemperament of de melkbaarheid in robotfokwaarden geïntegreerd is, zijn er altijd ‘speciale’ koeien of zelfs hele families die goed of juist minder goed passen bij het robotmelken. Hier moet onafhankelijk van fokwaarden geselecteerd worden.
7. Selectie van nakomelingen: Vrouwelijke dieren krijgen bij koppeltypering geen aanduiding voor robotgeschiktheid. De spreiding van individuele kenmerken kan echter enorm zijn. Met betrekking tot automatisch melken moet dit daarom sowieso nauwkeurig geanalyseerd worden.
8. Dekstieren: Ook voor (eigen) dekstieren wordt de robotgeschiktheid niet expliciet berekend. Bij voorkeur wordt hier besloten op basis van individuele kenmerken, vooral met oog voor de actuele toestand van de veestapel.
Let op: In elk land is er onderscheid in de koeienpopulatie die dient als basis voor de fokwaardeberekening. Zodoende kunnen de fokwaarden van stieren van internationale fokkerijorganisaties bij de omrekening naar de Nederlandse of Duitse basis veranderen. Dat geldt ook voor de grenswaarde van AMS-criteria. Dit betekent dat een stier die in bijvoorbeeld de VS robotgeschikt bevonden is, deze aanduiding in Nederland niet krijgt en vice versa.
Tekst: Katrin Hilbk-Kortenbrck, Ann-Christin Fry
In ‘ t kort
- Om op termijn een veestapel in de stal tehebben die past bij een automatisch melksysteem, is het bovenal van groot belang bij de stierkeuze veel aandacht te besteden aan relevante kenmerken.
- Hulp bieden aanduidingen voor inseminatiestieren die een positieve vererving hebben voor kenmerken de voor robotmelken van betekenis zijn.
- De daadwerkelijke keuze voor kruisingen moet worden gemaakt op basis van individuele kenmerken.
- Recent zijn en snel worden kenmerken voor de uierbalans geïntroduceerd, zoals het kenmerk ‘uierbodem’ in Canada.