Gezondheid | Magazine | Premium

Ketose is nog maar het begin

Dankzij onderzoeksresultaten uit de VS zijn nieuwe inzichten in de stofwisseling van de lever ontstaan. Tips voor het management van de transitiekoeien.

Een goed transitie- en voermanagement is zo uitgekiend dat de totale energie van het rantsoen zoveel mogelijk in de productie van melk wordt gestoken en zo min mogelijk wordt opgeslokt door storingen in de stofwisseling of opgaat als gevolg van infecties.

Geen energieverspilling

Elke infectie kost de koe energie (vooral glucose) die de koe beter voor de productie van melk had kunnen gebruiken. Ontbreekt het aan glucose, dan resulteert dat in minder melk en minder energie voor het herstellen van ontstekingsprocessen. Het gevolg: de productie daalt en het dier wordt sneller ziek. Dat verklaart professor Heather White uit Wisconsin (VS), specialist op het gebied van de stofwisseling van de lever van de koe. Ze heeft in haar studies van meer dan 200.000 koeien het verband tussen de leverstofwisseling, melkproductie en diergezondheid onderzocht.

Glucose kan rondom de geboorte van het kalf de beperkende factor worden voor de koe. Transitiekoeien die na het afkalven niet genoeg voer opnemen om de energiebehoefte van een snel stijgende melkproductie te dekken, komen in een negatieve energiebalans (NEB) terecht. Dan wordt opgeslagen lichaamsvet in triglyceriden omgezet en via de bloedbaan naar de lever getransporteerd om de verhoogde energie- en glucosebehoefte te dekken. Krijgt de lever te weinig energie voor de omzetting van deze triglyceriden, dan ontstaan er ketonlichamen en wordt energie uit lichaamsvet gemobiliseerd. Te veel ketonlichamen in het lichaam hebben een negatief effect op de voeropname en kunnen in hoge concentraties leiden tot krampaanvallen.

Risico: BCS en cellen

Omdat ketonlichamen geen schade in het lichaam aanrichten, worden ze met andere lichaamsvloeistoffen, zoals melk, uitgescheiden. Hoe hoger de melkproductie, des te hoger ook het potentieel is voor uitscheiding van ketonlichamen. Zo wordt het gehalte aan ketonen in het lichaam tot een bepaalde grens gereguleerd. Stijgt de concentratie aan ketonlichamen sterk, dan wordt die meetbaar in de bloedstroom. Bij een subklinisch verloop laat ketose zich zien door een verhoogd melkvetgehalte wat is terug te leiden naar een sterke mobilisering van lichaamsvet tijdens de fase van negatieve energiebalans. Bij lang aanhoudende ketotische belasting, kan de lever vervetten en is de leverfunctie ingeperkt. Daar heeft naast de energiestofwisseling ook de eiwitsynthese onder te leiden, alsook de detoxificatiefunctie van de lever. Een te lange droogstand (langer dan negen weken) waarin de koeien kunnen vervetten, is een ­risicofactor voor ketose. Niet zelden is een te lange droogstand het gevolg van inseminatieresultaten die te wensen overlaten. Kalven ketotisch belaste koeien af, dan leidt dat vaker tot een zware geboorte of een vervolgziekte, zoals aan de nageboorte blijven staan en lebmaagverdraaiingen, alsook een hoger afvoerrisico.

Hoge BHB-waarden (betahydroxyboterzuur) hebben voorspellende waarde. Melkcontrolegegevens tonen aan dat ook hoge celgetallen voor droogzetten en in de lactatiestart samenhangen met het vóórkomen van ketose. Aan de ene kan tonen hoge celgetallen aan dat er een uiergezondheidsprobleem is, aan de andere kant worden deze voorspeld door hoge BHB-waarden. Het optreden van uierontsteking of andere infecties, verhoogt altijd het glucoseverbruik van een koe, deze energie komt vervolgens niet ten goede aan de productie van melk.

Figuur 1, Meer melk, minder ketose.

Naarmate een melkveestapel hoogproductiever is, neemt de ketotische belasting af. Bron: Pralle 21

Ketose-screening

Elk melkveebedrijf zou exact moeten monitoren of ketose voorkomt, zodat subklinische belasting niet leidt tot vervolgziekten en productieverliezen. De uitdaging van het managen van transitiekoeien is risicokoeien met ketose vroegtijdig herkennen (bloedsneltest) en deze direct meerdere dagen behandelen met 300 milliliter propyleenglycol. Dat minimaliseert het risico op vervolgziekten.

Als ketose veel voorkomt en veel dieren rondom het afkalven ziek worden, is het tijd om het voermanagement te controleren. Dat vraagt om controle van de voerkwaliteit, energiedichtheid, voedingstoffen en het voeren zelf. Even belangrijk zijn ook koecomfort, weinig groeps- en afdelingswisselingen, lage celgetallen en efficiënt vruchtbaarheidsmanagement om lange droogstandsperioden te voorkomen en daarmee gepaard gaande vervetting te vermijden.

Regelmatige BHB-bloedwaardemeting in de eerste weken na afkalven maakt de ketotische belasting van individuele koeien zichtbaar. Foto: Marion Weerda

Geen beroepsziekte

Het verwijt dat ketose een beroepsziekte van hoogproductieve koeien is, kan professor White niet bevestigen. Uit data-analyses blijkt dat met dalende ketosewaarden de melkproductie stijgt (zie figuur). Slaag je erin de omstandigheden voor de transitiekoe zo te optimaliseren dat het energietekort geen rol van betekenis speelt, dan krijg je er een gezonde en hoogproductieve veestapel voor terug.

Tekst: Marion Weerda in samenwerking met Prof. Heather White, dierenarts aan de universiteit van Wisconsin-Madison (VS)

In ’t kort

  • Stofwisselingsstoringen en ontstekings-processen verbruiken onnodig glucose die vervolgens niet ten goede komt aan de productie van melk.
  • Energietekort leidt tot vetmobilisatie en productie van ketonlichamen.
  • Koeien met lange droogstandsperioden en hoge celgetallen lopen duidelijk meer risico op ketose.
  • Nieuw inzicht: als de melkproductie stijgt, daalt het risico op ketose.

Energiestofwisseling van de koe

In tegenstelling tot mensen en niet-herkauwers, die glucose uit voeding direct in de darm opnemen, moeten koeien zelf glucose maken. Dat gebeurt vooral in de pens. Hier verwerken bacteriën het opgenomen voer tot vluchtige vetzuren, zoals bijvoorbeeld proprionaat. Dit komt via bloed in de lever en wordt daar in het kader van het energieafhankelijke proces gluconeogenese omgezet in glucose. Een hoogproductieve koe, die dagelijks 55 kg melk produceert, heeft al eerder 5,5 kg glucose geproduceerd in de lever. Naast de melkproductie zijn ook ontstekingsprocessen in het lichaam energieafhankelijk en verbruiken glucose. Is er niet genoeg energie om glucose te maken, dan wordt vet gemobiliseerd. Houdt het energietekort langer aan, dan gaat de lever vet opslaan.

Je hebt zojuist een Premium-artikel gelezen.
Het aantal premium-artikelen dat je kunt lezen is beperkt. Wil je meer Premium lezen? Maak dan een gratis profiel aan.
Dit artikel komt uit vakblad Elite Lees meer uit deze uitgave
Dit Premium-artikel krijg je cadeau. Onbeperkt lezen? Nu proberen

Elite Nieuwsbrief

Nieuwsbrief Wil je ook de wekelijkse nieuwsbrief ontvangen en op de hoogte blijven van de ontwikkelingen op het gebied van melkvee?