De kalveren nemen genoeg melk op, zijn goed gehuisvest en groeien gestaag. Toch krijgen enkele na spenen met een speendip te maken. Hoe voorkom je dat kalveren in deze dip raken?
De hoeksteen leggen
Al met het juiste management in de melkfase wordt de fundering voor een probleemloze ontwikkeling gelegd. Alleen als de kalveren zich in de melkfase goed ontwikkelen en aansluitend beginnen met opnemen van voldoende voer, verloopt het spenen vlot en zonder problemen. Voor een geruisloze overgang zijn de volgende melkcurves denkbaar:
- Optie 1: De kalveren in de eerste drie levensweken intensief melk voeren (in ieder geval minstens 6 tot 8 liter). Vanaf de zesde week moet de hoeveelheid melk per dag op 6 tot 8 liter worden begrensd, zodat de kalveren een start gaan maken met het opnemen van voer. De melkfase vervolgens stapsgewijs afbouwen tot aan week tien.
- Optie 2: In de eerste week onbeperkt melk aanbieden, daarna of ad-libitum melk blijven aanbieden of overgaan op restrictief melk. Daarbij in de tweede tot vijfde levensweek 8 tot 10 liter melkvervanger (160 gram kunstmelkpoeder (met minstens 40 procent mager melkpoeder) per liter volle melk) of volle melk met een aanvullend supplement. Tot tien weken lineair de melkgift afbouwen.
- Een melkfase van tien weken is aanbevelenswaardig, omdat de pens na die periode pas afdoende is ontwikkeld om genoeg energie uit ruw- en krachtvoer te halen.
- De melkgift niet in slechts een paar dagen van 6 naar 0 liter afbouwen, maar in een periode van één tot twee weken reduceren tot 2 à 3 liter. Op veel bedrijven heeft één melkmaaltijd per dag in het laatste deel van de melkfase zich bewezen. Dat spaart werk uit, maar beïnvloedt ook de voeropname positief.
De melkfase van tien weken geldt altijd voor Holstein-kalveren, ook als ze al voldoende voer opnemen.
Voer vanaf de eerste week
Naast het aanbieden van melk op de juiste manier, is ook het aanbod van voer, of beter gezegd de voeropname, in de melkfase, onderscheidend voor het al of niet ontstaan van een grote ontwikkelingsvertraging bij spenen. Het doel moet zijn dat de krachtvoeropname van de jonge dieren zo’n 1 procent van hun lichaamsgewicht is, als parallel aan krachtvoer ook structuurrijk voer wordt aangeboden. Bij spenen moeten de kalveren dagelijks totaal 3 tot 4 kg drogestof opnemen (waarvan 1,5 tot 2 kg krachtvoer). De basis wordt al in de eerste levensweken gelegd, in deze fase moeten de kalveren voer en water krijgen. Bovendien kan huisvesting in groepen eraan bijdragen dat ze meer vreten en daarmee ook meer groeien na spenen.
Ontsloten componenten
Als het gaat om opfokvoer, gaat de voorkeur uit naar ontsloten componenten en een kleine hoeveelheid makkelijk verteerbaar zetmeel. Omdat kalveren per dag slechts weinig maar wel grote porties vreten, moet je bedacht zijn op de hoeveelheid snel verteerbare koolhydraten. Verlies je dat uit het oog, dan is er meer risico op verzuring. Haver is een ideaal kalvervoer, het ontziet de pens en bevordert de darmgezondheid. Tarwe is vanwege het snel verteerbare zetmeel en de enkele grote porties per dag niet geschikt en verhoogt dus het risico op acidose. Soja-extractieschroot en raapzaadextractieschroot zijn geschikte eiwitbronnen. Een belangrijke raad is rantsoenveranderingen rondom spenen te vermijden. Kalverstarter moet je tweemaal per dag vers voeren. De hoeveelheid kun je langzaam opvoeren. Let erop dat de starter niet te lang blijft liggen. Wat ook bij de kalveren niet mag, is een lege ruwvoerbak.

Let op bij kuilgras
Naast krachtvoer hebben structuurrijke voeders, zoals hooi van gras of luzerne en ook geschoond stro zich bewezen als geschikt voor kalveren. Ze passen in het kalver-TMR. Kalverkrachtvoer kan met het stro worden gemengd. Hoogwaardig kuilgras mag pas vanaf een leeftijd van vijf tot zes weken worden gevoerd. In ieder geval moet erop gelet worden dat de kalveren niet te veel NPN-verbindingen (vrije stikstof in bijvoorbeeld kuilgras) opnemen. Als de kalveren het TMR van de melkkoeien krijgen, mag dat in ieder geval geen voerureum bevatten. In de fase van spenen moeten verdere voerwisselingen voor de dieren worden vermeden. Daar kan de voeropname namelijk onder leiden en dat brengt de energievoorziening van de kalveren in gevaar. Sommige melkveebedrijven kiezen ervoor kalver-TMR tot de zesde levensmaand te blijven voeren.
Ook andere veranderingen voorkomen
Om te voorkomen dat de kalveren na de laatste melk met een speendip te maken krijgen, moeten ook andere veranderingen in de omgeving of het management worden vermeden in deze fase.
- Kalveren niet in de speenfase naar andere afdelingen verhuizen als dat niet nodig is.
- Moeten de kalveren vanwege plaatsgebrek toch worden verplaatst naar een nieuwe (onbekende) omgeving, dan moeten de klimaatomstandigheden daar optimaal zijn. Opdat de dieren hun warmtehuishouding zelf kunnen regelen, en voor hun welbevinden, is stro het aanbevolen strooisel.
- Vaak krijgen kalveren in een nieuwe afdeling te maken met een nieuwe verhouding tussen het aantal vreetplaatsen en het aantal dieren. Om er echter voor te zorgen dat ze snel wennen aan hun nieuwe plek, is een verhouding van een-op-een belangrijk. Bovendien moet er altijd voldoende voer voorhanden zijn, omdat de kalveren in deze fase een zeer hoge behoefte aan voedingsstoffen hebben.
- Binnen een kalvergroep mag het leeftijdsverschil tussen de dieren niet groter zijn dan twee tot vier weken. Dat voorkomt dat de oudere dieren de jongere verdrijven van de vreetplaats. Vaste groepen in de opfok bieden het voordeel van minder speenstress en minder sociale stress, ook kalveren zijn immers kuddedieren.
- Ook drie maanden oude kalveren hebben frisse lucht nodig, maar verdragen geen tocht. Het klimaat in de kalverstal heeft dus bijzonder veel aandacht nodig om luchtwegproblemen te voorkomen.
Vooral in de afdelingen voor de gespeende kalveren is een all-in-all-outprincipe van meerwaarde. Anders kunnen later makkelijker nieuwe ziekten optreden onder de kalveren. Om dezelfde reden, omdat nog ziekten kunnen ontstaan, verdienen de kalveren ook na het spenen de volle aandacht.
Birte Ostermann-Palz in samenwerking met Caroline van Ackeren, LAZBW Baden-Württemberg (D) en Hanna Hermbusch, landbouwinstituut Noordrijn-Westfalen (D). Foto: Landwirtschaftsverlag GmbH