Ondanks nieuwbouw en meerdere optimalisaties is de melkproductie in vijf jaar niet gestegen. Toen werd de oorzaak uiteindelijk teruggevonden in de melktechniek.
Ondanks de verhuizing naar een nieuwe ligboxenstal en intensivering van het management, steeg de productie van de melkkoeien in een tijdspanne van vijf jaar niet. Sterker nog, deze nam af. “We twijfelden aan onze eigen capaciteiten. Waarom kan elke collega elk jaar meer melk leveren en wij niet?” Zo beschrijft de Duitse melkveehouder Michael Baustert de situatie op zijn melkveebedrijf waarop hij terugkijkt. Achteraf weet hij dat de melktechniek de koeien direct afremde in die periode. Dat hadden Michael en zijn partner Susi niet voor mogelijk gehouden. Daarom vinden ze het belangrijk hun verhaal te doen. In februari 2016 gingen de 80 koeien van Bitburg GbR van de grupstal naar een nieuwe ligboxenstal. Door de verhuizing, de uitbreiding van de melkveeveestapel naar 120 stuks en aanvankelijke ‘aanloopproblemen’ is het productieniveau in het eerste jaar in de loopstal gedaald van 10.000 kg naar 8.700 kg melk per koe. Sindsdien stabiliseerde de melkproductie op zo’n 8.900 kg.
Optimalisaties zonder succes
Toen Susi Baustert in 2017 in het bedrijf stapte, werd de dierverzorging geïntensiveerd. Samen hebben Susi en Michael veel bedrijven bezichtigd, adviezen ingewonnen en stap voor stap de bedrijfsvoering geoptimaliseerd. Zo hebben ze bijvoorbeeld voor vaste lactatiegroepen gekozen met een aparte vaarzengroep, zijn ze omgeschakeld naar gras hakselen in plaats van snijden, hebben ze de droogstandsvoeding aangepast, ventilatoren opgehangen, zijn ze begonnen de kalveren ad libitum te voeren en hebben ze intensieve rantsoencontrole geïmplementeerd. Uiteindelijk leidde deze optimalisering tot een hogere voeropname en de koeien presenteerden zich als een gezonde veestapel. Ondanks dat en alle genomen maatregelen, produceerden de koeien geen liter meer.
Naast een te lage piekproductie zorgde vooral slechte persistentie en als gevolg daarvan vroeg droogzetten voor het lage productieniveau. Bij elke MPR werd gemiddeld krap 30 kg gemolken, de lactatieproductie stagneerde bij krap 9.000 kg melk. “Niemand kon ons vertellen waarom de productie niet steeg. Met de hoge input had deze minstens 11.000 kg moeten zijn. Uiteindelijk werd de financiële situatie ook lastig”, vertelt Michael Baustart.
Constructiefouten in melkstal
Omdat de celgetallen en de uiergezondheid van de koeien niet abnormaal waren en de melkstal en -techniek nieuw en technisch vol uitgerust waren (2 x 10, visgraat), werd bij de zoektocht naar de oorzaken niet direct aan de melktechniek gedacht. De voeradviseur adviseerde in het najaar van 2021 om voor de zekerheid melktechniekspecialist Dirk Hömberg in te schakelen. Hij testte de melktechniek en identificeerde direct meerdere onderdelen die de melkafvoer van de koe naar de melkleiding remde en zo een melkproductiestijging in de weg stond.

Verse koeien sterk getroffen
De techniek in detail: Volgens Hömberg ligt de wezenlijke oorzaak voor een onvolledige melkgift in een geremde melkstroom van de melk die vanuit de alveolen in de cisternen wordt opgeslagen. Dit effect kan vooral bij koeien met sterk gevulde uiers voorkomen die zich in een vroeg lactatiestadium bevinden en maar eens in de twaalf uur gemolken worden. Volgens melktechniekspecialist Hömberg is dit wetenschappelijk bewezen. Dit effect was in de melkstal van Baustert zichtbaar.
De problemen werden veroorzaakt door onder andere:
- Het gemeten vacuüm in de speenbekers lag tijdens de hoofdmelkfase (B-fase) niet hoger dan tussen 28 en 32 kPa. Voor een ongeremde melking is eigenlijk 40 kPa nodig. De belangrijkste oorzaak van een te laag speenvacuüm waren te hoge melkstroomafhankelijke vacuümverliezen. Deze werden veroorzaakt door hoge melkstroomweerstanden van de melkmeetapparatuur, afsluiters en het melkstel. Door een verhoogde luchttoevoer via de tepelvoeringkoppen werd het effect versterkt.
- Het aandeel van B-fases was met gemiddeld 41,7 procent te laag voor vlotte en volledige melkingen.
- Veel spenen werden in de driehoekige schachten van de tepelvoeringen dermate sterk vernauwd, dat de speenkanalen in de zuigfase niet volledig openden.
- Het speenvacuüm in de rustfase (D-fase) was vergelijkbaar hoog met dat van de zuigfase. Daardoor werden de spenen vooral bij afnemende of lage melkstroom sterker en ononderbroken blootgesteld aan het zuigende vacuüm. Dat verklaart meteen de verharding van de speenpunten en de vorming van hyperkeratosen. Deze verhinderen vaak het volledig sluiten van de speenkanalen na het melken. Zo wordt het voor ziekteverwekkers makkelijker gemaakt om de uier binnen te dringen. Het risico op mastitis stijgt. Bovendien vernauwen de speenkanalen zich door het ontstaan van hoornhuid. Zo wordt de koe vanzelf taai melkend wat de melkingen vertraagt en de belasting van het uierweefsel alsook de restmelkhoeveelheid verhoogt.
- Doordat slanggeleiders voor de lange melkslangen ontbraken, oefenden deze hefboomkrachten uit op de melkklauwen. Daardoor werden de spenen gebogen en samengedrukt wat de melkstroom hinderde. Dat alles samen leidde bij de koeien tot het achterblijven van ‘gebonden restmelk’ in het uierweefsel. Deels bleven ook in de cisternen hoge hoeveelheden ‘losse’ restmelk achter. Met toenemende hoeveelheden en verblijfsduur van beide soorten restmelk, wordt het aantal en de activiteit van de melkvormende cellen beïnvloed. Naarmate de lactatie vordert, daalt de melkproductie zo bovenproportioneel sterk.
Aanpassing in eigen beheer
Om de technische problemen op te lossen, adviseerde Dirk Hömberg de volgende maatregelen:
- Als belangrijkste maatregel: Vervangen van de melkmeetapparatuur en afsluiters door apparatuur met minimale doorstroomweerstand.
- Verlengen van de B-fase zonder noemenswaardige verkorting van de D-fase door:
- Het verwijderen van vernauwingen in de lange pulsatieslangen.
- Verkorten van de lange pulsatieslang tot het minimale.
- Uitbreiden van de zuigfase tot circa 65 procent (bij 60 pulsatieslagen per minuut).
- Installeren van tepelvoeringen met brede schaften en flexibele koppen.
- Installeren van geleiders voor de lange melkslangen.
- Bovendien adviseerde hij in de toekomst te kiezen voor melkstellen die het vacuüm tijdens de D-fase verlagen tot 15 tot 20 kPa.
Na de analyse van Hömberg zijn Michael en Susi het gesprek aangegaan met hun melktechniekleverancier. “We voelden ons niet helemaal serieus genomen, men bleef erop wijzen dat de melkproductie door meerdere factoren beïnvloed wordt en dat dit melksysteem op andere bedrijven goed functioneert”, ergert Michael zich. Daarom koos hij ervoor om de melkinstallatie zelf te gaan aanpassen. “Met alle voorbereidingen heeft dat zes weken geduurd.” Op 23 december 2021 werden de koeien voor het eerst gemolken met de ‘afgeslankte’ techniek.

Na vier weken 5 kg meer
Na de aanpassingen kwam de melk. “Je kon de productiestijging bijna zien”, herinnert Michael zich. “De koeien kwamen ineens met volle uiers in de melkstal en gingen er met lege weer uit. Zoals je het zou willen zien. Sommige koeien lieten de melk zelfs al lopen. Dat kenden we ook niet van voor de aanpassingen”. Slechts vier weken na de aanpassingen was de melkproductie per koe per dag al met 5 kg gestegen tot 35 kg. “Voor de eerste MPR was ik nerveus. Ik wilde uiteindelijk weten of de melkcontrole mijn gevoel, dat de koeien meer melk gaven, zou bevestigen”, herinnert Susi zich. Bij de tweede MPR lag de gemiddelde productie al op 37 kg en in de zomer van 2022 op 40 kg. “De voeropname steeg met 2 kg, de stofwisseling was al met al stabieler en ook de vaarzen, die we zo intensief opfokten, startten de lactatie sindsdien met meer dan 30 kg. En dat terwijl we aan het management en de voeding niets veranderd hadden”, verzekert Michael.
Een jaar na de aanpassingen lag de gemiddelde lactatieproductie dan op 11.000 kg melk, ruim 2.000 kg hoger dan voor die tijd (figuur 1). “We geloofden al niet meer in een productiestijging. Nu zijn we weer gemotiveerd”, aldus Susi. Wat wel jammer is, is dat we de melkmeting en de bijbehorende software nu niet meer als managementtool kunnen gebruiken. Ook hadden we meer begrip en ondersteuning van de lokale dealer gewenst. Uiteindelijk heeft de productiestijging duidelijk bewezen dat de melktechniek ons vijf jaar lang in de weg heeft gezeten, ook economisch.”
Tekst: Katrin Hilbk-Kortenbruck, Gregor Veauthier Foto: Kurz
In ’t kort
- Installatiefouten in de melkstal leidden ertoe dat de koeien niet goed uitgemolken werden en geremd in hun productie.
- Na veel niet-succesvolle optimaliseringsstappen en de hulp van een melktechniekspecialist, werd het probleem gevonden.
- Na aanpassingen aan de melkinstallatie, steeg de productie in korte periode weer. Na een jaar produceerden de koeien per lactatie 2.000 kg meer.