Wie weer hoe duurzaam hij of zij echt is? Om het te meten worden enkele Deense melkveebedrijven met behulp van een doorwrocht beoordelingssysteem geanalyseerd.
Het containerbegrip duurzaamheid wordt te pas en te onpas gebruikt. Een grijpbaar aspect is duurzaamheid eigenlijk nog steeds niet. Vaak worden milieu- en klimaataspecten bedoeld als het gaat om duurzaamheid. Denk daarbij aan de CO2-voetafdruk. Ook dierwelzijn wordt vaak onder het kopje duurzaamheid geschoven. Meestal blijft duurzaamheid in de programma’s van de zuivelondernemingen ook beperkt tot de thema’s milieu en dierwelzijn. Dat is best jammer want een duurzame bedrijfsvoering kan veel meer omvatten. Ook voor de mens die werkt in de melkproductie kan duurzaamheid van betekenis zijn. Want wat betekent goed omgaan met milieu en dier als de melkveehouder zelf financieel of qua hoeveelheid werk niet of nauwelijks rondkomt? Dat is echt niet duurzaam.
RISE geeft antwoorden
Het programma RISE (Response-Inducing Sustainability Evaluation) speelt wel op het aspect ‘mens’ in. Het werd ontwikkeld aan de universiteit van Bern en wordt internationaal toegepast om de duurzaamheid van een bedrijf in z’n totaliteit te kunnen beoordelen. Om meer over het duurzaamheidsprogramma te leren sprak Elite met adviseur Poul Erik Nielsen van de Deense adviesorganisatie LandboSyd. Wat hij vooral interessant vindt aan het systeem, is dat niet alleen de status quo wordt beoordeelt, maar dat het ook verbeterpunten aanwijst.
Vier uur durend interview
Om de duurzaamheid van de bedrijfsvoering zo nauwkeurig als mogelijk vast te kunnen leggen, moet vooraf veel werk verzet worden. De analyse start met een korte bedrijfsrondleiding, zodat de adviseur een eerste indruk krijgt van het bedrijf en de bedrijfsvoering. Aansluitend interviewt de adviseur de bedrijfsleider, dit interview duurt drie tot vier uur. Om het interview zo efficiënt mogelijk te laten verlopen, verzoekt Poul Erik Nielsen de bedrijfsleider zoveel mogelijk data vooraf aan te leveren. Van de 400 vragen uit het RISE-programma, blijven dan zo’n 200 open vragen over. Die worden tijdens het interview samen ingevuld. In totaal worden tien kernonderwerpen onder de loep genomen en onderzocht op duurzaamheid. Naast de typische duurzaamheidsthema’s worden ook de volgende onderdelen van de bedrijfsvoering geanalyseerd:
- Dierverzorging en huisvesting
- Bedrijfsvoering
- Economische levensvatbaarheid
- Levenskwaliteit
- Arbeidsomstandigheden
- Water- en bodemgebruik
Ook medewerkers komen aan het woord. De thema’s worden met verschillende indicatoren preciezer geanalyseerd. Twee voorbeelden:
- Dierverzorging en huisvesting Hiervoor worden data opgevraagd over management (onder andere vruchtbaarheidskengetallen) en productiviteit. Bovendien worden de prestaties van het bedrijf vergeleken met kengetallen uit de regio, zodat het daadwerkelijk haalbare potentieel is in te schatten. Verder worden ook data verzameld over koecomfort (verhouding tussen dieren en vreetplaatsen) en dierwelzijn. Bepalend is of wordt voldaan aan de behoeften van het dier, zoals licht, lucht en uitloop of weidegang. Het belangrijkste onderdeel hierbij is echter de analyse van de diergezondheidskengetallen.
- Levenskwaliteit Onder dit thema valt zowel de visie van de bedrijfsleider alsook de mening van de (eventuele) medewerkers. Tot de indicatoren voor de beoordeling van de levenskwaliteit behoort onder meer hoe de medewerkers hun opleidingsmogelijkheden en financiële situatie inschatten. Ook wordt de medewerkers gevraagd naar mogelijke stressfactoren. De bedrijfsleiders verstrekken informatie over de werklast, het (ziekte)verlof en vakanties van de medewerkers. Tijdens het interview worden de data ingevoerd in de RISE-software. Het programma laadt de bedrijfsgegevens in een systeem met referentiedata uit de regio. Dat is in Denemarken goed mogelijk, doordat een groot aandeel van de melkveebedrijven is aangesloten bij de bedrijfsadvisering die een centrale databank gebruikt. Het resultaat is de duurzaamheidsgraad van een individueel bedrijf. Daarbij staat de waarde 100 voor een zeer duurzaam bedrijf en 0 voor een niet-acceptabele situatie. Het resultaat wordt vervolgens in een polygoon weergegeven (spinnenwebgrafiek, zie figuur 1). Met één blik op het polygoon is direct te zien waar het bedrijf goed scoort en waar behoefte aan verbetering is.

Deens pilotproject
De bedrijfsanalyse wordt afgesloten met een uitvoerig eindrapport dat de bedrijfsleider en adviseur gedetailleerd bespreken. Bovendien worden in dit rapport concrete stappen voorgesteld om de duurzaamheidsgraad te verhogen. Doordat de duurzaamheidsanalyse volgens het RISE-systeem arbeidsintensief is, is het niet goedkoop. De Deense landbouwadviesorganisaties rekenen 4.500 euro voor de complete analyse. In Denemarken worden deze kosten soms door de staat vergoed. Zo wil de overheid ondernemers motiveren een beeld te krijgen van de duurzaamheid van hun productie en verder te verduurzamen.
Volgens Poul Erik Nielsen verlangen biologische zuivelondernemingen in Denemarken van hun leveranciers dat ze een duurzaamheidscheck doen. In Duitsland wordt de RISE-analyse inmiddels toegepast in de biologische landbouw.
Samengevat: duurzaamheid mag niet worden beperkt tot milieu en dierwelzijn. Ook economie en levenskwaliteit zijn belangrijke criteria om de duurzaamheid van een melkveebedrijf te kunnen beoordelen. De RISE-methode is een geschikt, internationaal erkend instrument om de duurzaamheid van een bedrijf te meten. Daarbij gaat het niet alleen om de status quo, ook worden er maatregelen voorgesteld om de duurzaamheid te verbeteren.
‘Misschien veel verbeteren met weinig inspanning’
Gert van den Heuvel (55) liet de RISE-duurzaamheidscheck uitvoeren op zijn melkveebedrijf in Denemarken. Hij wil inzicht krijgen in de sterke en zwakke punten. “Ik hoop met kleine inspanningen grote verbeteringen te bereiken”, licht de melkveehouder toe die 25 jaar terug Nederland verruilde voor Denemarken. “Onze bedrijfsgrootte en het areaal passen bij een biologische bedrijfsvoering”, zegt hij overtuigd. Ook de aankoop van voer is in zijn regio geen probleem, omdat er slechts enkele biologische bedrijven zijn. Als zwakte voor zijn bedrijf ziet hij de maar langzaam groeiende afzet van biologische melk. “Het aantal consumenten dat melkalternatieven koopt in plaats van biologische zuivel, neemt wel gestaag toe. Dat kan op lange termijn een negatieve invloed op de prijs voor biologische melk hebben.” Een ander kritisch punt ziet hij in de afzet van de stierkalveren. “We kruisen wel met vleesrassen, maar dan nog is het erg lastig de mannelijke kalveren te verkopen.”
Bedrijfskenmerken
■ Melkoeien: 160 Jersey’s, biologische bedrijfsvoering sinds 2016
■ Productie: 8.628 kg ECM
■ 145 ha grond waarvan 45 ha grasland en 100 ha bouwgrond (aankoop van biologisch voer is mogelijk)
■ Arbeidsvoorziening: Van Heuvel zelf plus twee Oekraïense medewerkers
Tekst: Birte Ostemann-Palz