De eerste en tweedekalfs koeien binnen het koppel zijn waardevol, vitaal en persistent. Maar ze zijn ook ranglaag en bijzonder gevoelig voor stress. In dit artikel lees je acht tips om het potentieel van de jongste generaties in het melkveekoppel zo goed mogelijk te benutten.
De opfok van een kalf tot een vaars is duur. De eerste- en tweedekalfs koeien in de melkveestapel hebben genetisch het meeste potentieel en zijn de toekomst van de veestapel. Dat zijn veel redenen om ervoor te zorgen dat ze de optimale zorg krijgen. Vaak is de praktijk echter dat er voor de eerste- en tweedekalfs koeien minder aandacht is dan voor de oudere stalgenoten, omdat ze door hun vitaliteit minder opvallen en daardoor schijnbaar makkelijker te managen zijn. Dat geldt voor de transitiefase waarin het stresspotentieel groot is. Acht tips om de start makkelijker te maken voor de jongste koeien van de melkveestapel.
- Ontwikkeling
Koeien zijn pas vanaf hun derde kalf uitgegroeid. Daarom is het zo belangrijk, dat ze in de eerste twee lactaties, ondanks de hoge melkproductie, doorgroeien en hun conditie vasthouden. De opfok en leeftijd bij eerste afkalving spelen in zoverre een rol, dat goed ontwikkelde dieren zich in de regel ook beter doorontwikkelen. Zo kan een intensief opgefokte vaars op 21 maanden minder sociale stress ondervinden dan een ouder dier dat zwakker ontwikkeld is. Het moment van beginnen met insemineren moet absoluut afhangen van het lichaamsgewicht. Ter controle: de doorontwikkeling is goed als eerste kalfs koeien zo’n 80 procent van het lichaamsgewicht van de oudere koeien bereiken alsook hun piekproductie.
- Sociale stress
Omdat jonge koeien altijd ranglager zijn, heeft de dierengroep waarin ze leven voor de afkalving, in de lactatie en in de droogstand een extreem grote invloed op de stressbelasting en de voeropname. Daarom geldt: het aantal hergroeperingen tot het noodzakelijke minimaliseren. Stabiele groepen geven de jonge koeien zekerheid en bevorderen de voeropname, zeker in de transitiefase.

- Leeftijdsgroepen
Met het oog op rangorde en voeding is het aanbevelenswaardig om de veestapel in te delen naar lactatie en leeftijd met maximale groepsgrootten van 120 dieren. In de optimale situatie is er een aparte groep voor de eerstekalfs koeien. Tweedekalfs koeien kennen de veestapel en kunnen samen met de oudere koeien worden gehuisvest. Voorwaarde is wel dat de stal niet overbezet is en de transitieafdeling zelfs onderbezet is (80 procent bezetting).
- Drogestofopname
Kunnen de jonge koeien zoveel vreten als ze willen, dan zullen ze zich maximaal ontwikkelen. Daarom zijn kleine aanpassingen in de voervoorziening vaak lonend, bijvoorbeeld in de vorm van extra verplaatsbare voertroggen. Bovendien zou je alle koeien in hun eerste en tweede lactatie, gedurende de hele lactatie, een constant rantsoen met een aangepaste hoeveelheid krachtvoer moeten aanbieden (in de robot of het krachtvoerstation) om ze niet te remmen in hun groei en conditieopbouw. De regelmatige controle van de voeropname is hierbij essentieel, zeker in de transitieafdeling. Bij het juiste management zouden vaarzen in de close up-fase voor de eerste afkalving 12 tot 13 kg drogestof moeten vreten, in de eerste lactatie 20 tot 21,5 kg drogestof en tot 25 kg drogestof in de tweede lactatie. Des te zwaarder de koeien zijn, des te meer ze vreten (een hoeveelheid drogestof van tot vier procent drogestof van hun lichaamsgewicht).
- Persistentie
Constante groepen en rantsoenen bevorderen de toch al goede persistentie van jonge melkkoeien. Om dit te benutten en de dieren meer tijd te geven om zich lichamelijk te kunnen ontwikkelen, kunnen eerste en tweede kalfskoeien later worden geïnsemineerd (80 tot 100 dagen vrijwillige wachttijd). De conditie moet echter altijd op individueel niveau worden bekeken. Als het gaat om bepalen van het inseminatiemoment moet je kijken naar melkproductie, lichaamsconditie en lichaamsontwikkeling van de koe.
Let op: wordt bewust langer gewacht met insemineren, dan is een regelmatige cyclus extreem belangrijk. Dat waarborgt namelijk dat de koe snel drachtig wordt als je begint met insemineren. Daarom is het belangrijk ook deze koeien te laten controleren als ze op 60 tot 70 dagen na de afkalving nog geen tocht laten zien.
- Droogstand
Ook voor de lengte van de droogstand geldt: meer tijd is in beginsel goed voor de ontwikkeling en regeneratie van het tweede, respectievelijk derde kalf. De droogstandsduur van jonge koeien verdient dus meer focus dan die van de oudere. 45 dagen droogstand moet minimaal, 6 tot 8 weken is aanbevelenswaardig. Belangrijk is echter ook hier dierindividueel te beslissen op basis van lichaamsconditie en melkproductie, om zo een optimale conditie bij afkalven te bereiken. Bovendien is het van belang oog te hebben voor de groepsindeling en arbeidsorganisatie rondom de droogstand, dat vermindert namelijk de sociale stress (zie ook paragraaf ‘Let op de organisatie van het werk’). Bij twijfel is het belangrijker schommelingen in de drogestofopname en de conditie te vermijden, dan om exact de nagestreefde droogstandsduur aan te houden.

- Close up
Vaarzen moeten voorafgaand aan de eerste afkalving minstens twee tot drie weken een close up-rantsoen krijgen. In een stal met een automatisch melksysteem kan het bovendien helpen om het krachtvoer dat ze krijgen al via de robot of in de krachtvoerbox aan te bieden, zodat ze er vast aan wennen. Als de koeien vroegtijdig wennen aan de melkbox, of in ieder geval aan het zelf moeten ophalen van krachtvoer, vermindert dat het stressniveau na de afkalving. Let op: als de ‘robottraining’ of het omzetten naar de groep met lacterende dieren teveel stress veroorzaakt, is het beter het dier deze wenperiode te besparen en de vaars in de bekende groep te laten, om te waarborgen dat ze tot afkalven voldoende voer opneemt. Door deze dieren direct na de afkalving het smakelijke rantsoen van de melkgevende koeien aan te bieden, kun je namelijk ook een positief effect bereiken.
- Melkziekte
Calciumtekort treedt over het algemeen alleen op bij uitgegroeide koeien en vanaf het derde kalf. Let op: uitzonderingen zijn mogelijk, als tweede kalfs koeien door een hoge ALVA of lange lactatie al relatief oud zijn. Over het algemeen is een aangepast droogstandsrantsoen met bijvoorbeeld zure zouten, niet noodzakelijk voor eerste en tweede kalfs koeien. Ook niet als de melkproducties hoog zijn. Tot nu toe zijn ook geen negatieve effecten bekend van het voeren van aangezuurde rantsoenen aan de jonge productieve dieren. Belangrijk is dat de aanzuring gecontroleerd wordt en dat de smakelijkheid er niet onder lijdt.
Let op de organisatie van het werk
Bij alle maatregelen binnen het management van de koeien, moet de organisatie van het werk altijd op de eerste plek staan. Het is immers zo, dat alleen alles wat doorlopend stressvrij uitgevoerd kan worden, ook daadwerkelijk altijd gedaan wordt. Veel aspecten zijn bijvoorbeeld extreem afhankelijk van de koppelgrootte en de stallen, zoals een vaarzengroep of verschillende droogstandsrantsoenen. Is dat niet mogelijk, dan zijn er altijd compromissen waarbij de controle van de dieren des te belangrijker is. Twee voorbeelden:
- In plaats van de individuele eerste of tweedekalfs koe voor de optimale duur droogzetten, is een groep gelijktijdig droogzetten en in één droogstandsgroep onderbrengen beter. Dan is de hoeveelheid sociale stress duidelijk minder, dan wanneer elke twee dagen een nieuw dier in de groep komt.
- Als de ruimte in de afdeling voor verse koeien beperkt is, en jonge en oudere melkkoeien daar gezamenlijk in zijn gehuisvest, dan moeten juist de jonge dieren als eerste naar de volgende productiegroep worden overgeplaatst. Daar hebben ze meer vreetruimte en ruimte om uit te wijken dan in een kleine strostal.
Samenvatting: voordat je jezelf verliest in goed bedoelde details die moeilijk uit te voeren zijn, is het nuttiger om compromissen te zoeken en foutkansen en onrust te minimaliseren.
Katrin Hilbk-Kortenbruck in samenwerking met André Hüting, Dierenartstenprakrijk An der Güterstraße en Kuhblick GmbH (D) en Philipp Baumann, Dierenartsenpraktijk Baumann (D)
Foto’s: Katrin Hilbk-Kortenbruck, Farina Schildman en Birte Ostermann-Palz